Shop Doneer

Als God Zijn gemeente schudt...

← terug
Leestijd: 15 min.

Publiceer het niet!

Door Derek Prince

Je hoort het regelmatig om je heen: God is Zijn gemeente aan het 'schudden'. Dat betekent dat er ook misstanden aan het licht komen. Overspel, financieel wanbeleid, sektarische praktijken... In zo'n tijd is het belangrijk dat de gemeente van Jezus Christus zuiver met deze dingen omgaat, met name in het spreken en schrijven.

Regelmatig worden dit soort misstanden in christelijke en (daardoor!) in seculiere bladen gepubliceerd. Men bedoelt het waarschuwend, maar het werkt afbrekend. De redactie kwam een oud artikel over dit onderwerp tegen uit het Amerikaanse blad New Wine, onder de kop 'Publish it not!'. Ondanks de twintig jaar die er ligt tussen dit oorspronkelijke artikel en de vertaling ervan, is het onderwijs zeer actueel, helder en confronterend.

Een tijd geleden werd mij een christelijk tijdschrift in handen gedrukt waarin een artikel stond over een controversieel onderwerp binnen de charismatische beweging. Een deel van dit artikel ging over het stukgelopen huwelijk van een bekende voorganger die door zijn gezinsproblemen gedwongen was de bediening te verlaten. De taal van het artikel was niet hatelijk, ook was het niet op sensatie gericht. Integendeel, in feite was het een prachtig staaltje journalistieke vaardigheid. Maar toch liet het bij mij een negatieve indruk achter.

Ik vroeg me af: ,,Wat vindt de Heer van zo'n artikel?" Door deze vraag kwam ik op een andere, een meer algemene vraag, "Wat vindt de Heer van de normen van de huidige journalistiek - vooral wanneer een van zijn dienstknechten schrijft over een mede-dienstknecht?" Eigenlijk verwachtte ik niet echt een antwoord, maar de Heilige Geest bepaalde me heel sterk bij de woorden van David uit 2 Samuël: ,,Verkondigt het niet te Gat, boodschapt het niet op de straten van Askelon, opdat de dochters der Filistijnen zich niet verheugen, opdat de dochters der onbesnedenen niet jubelen!" (2 Samuël 1:20). De zinsnede "boodschapt het niet" (in het Engels staat er; "publiceer het niet" - red.) leek speciaal van toepassing op datgene waar ik over nadacht; de publieke verspreiding van (gevoelige) informatie via de media.

DAVID'S HOUDING TEGENOVER SAUL

In het Nieuwe Testament wordt over David gesproken als ,,een man naar Gods hart" (Handelingen 13:22). Toch laat het Oude Testament ons een aantal aspecten van Davids karakter en levenswandel zien die verre van bewonderenswaardig zijn. Dit komt met name naar voren in de geschiedenis met Batseba en Uria.

Er moeten dus blijkbaar positieve aspecten zijn geweest in Davids karakter en levenswandel, die zwaarder wogen dan de negatieve, waardoor God Zijn goedkeuring gaf aan David.

Er is waarschijnlijk geen aspect van Davids karakter en levenswandel dat meer bewondering wekt dan dat wat naar voren komt in zijn relatie met koning Saul. Saul maakte misbruik van zijn koninklijke positie. Hij buitte David uit. Hij profiteerde dankbaar van Davids unieke militaire bekwaamheid, maar hij werd gek van jaloezie op de roem die David verwierf door zijn overwinningen. Toen Saul er niet in slaagde David te vermoorden, dwong hij hem een vluchteling te worden en Saul vervolgde David met een ongekende haat. Uiteindelijk werd David gedwongen zijn toevlucht te zoeken bij de vijanden van Israël, de Filistijnen.

Tot tweemaal toe had David een uitgelezen kans om wraak te nemen op Saul en hem te doden, maar allebei de keren weigerde hij dat. Zijn eigen volgelingen dachten dat deze kansen waren gecreëerd door de Heer en drongen er bij David op aan ze niet voorbij te laten gaan. Maar Davids antwoord was: „Wie slaat ongestraft zijn hand aan de gezalfde des Heren?" (1 Samuel 26:9). En dat liet de basis voor zijn relatie met Saul zien.

David zag Saul niet zozeer als een persoonlijke vijand of als een man die vanwege zijn slechte daden geoordeeld moest worden. Hij zag hem vooral als "de gezalfde des Heren - een man die door God in Zijn soevereine keuze apart was gezet om Zijn volk te leiden, daartoe aangesteld door de heilige zalving met olie door Samuël. Davids houding tegenover Saul werd uiteindelijk bepaald door zijn houding tegenover de Heer. Hij weigerde Saul aan te vallen, omdat hij de zalving van de Heer niet wilde minachten.

Zelfs toen Saul uiteindelijk omkwam in zijn strijd tegen de Filistijnen, verheugde David zich niet toen hij hoorde dat zijn vijand uit de weg was geruimd en dat voor hem de weg nu open lag om koning te worden. Hij was juist bezorgd over de slechte naam die de eerloze dood van Saul God en Zijn volk zou toebrengen. Hij voorzag direct het onheilige leedvermaak dat dit nieuws zou brengen onder de vijanden van Israël. In Davids ogen woog de smaad op Gods naam en Zijn volk veel zwaarder dan zijn eigen overwinning en promotie.

DE HOUDING VAN CHRISTENEN TEGENOVER ELKAAR

De houding van David tegenover Saul is een enorme uitdaging voor ons als christenen. Het Nieuwe Testament bevestigt veelvuldig het principe dat wordt geïllustreerd in Davids relatie met Saul: Onze houding tegenover God bepaalt onze houding tegenover Gods dienaren. Het is onmogelijk God te eren en op hetzelfde moment zijn dienaren te minachten, zelfs al zien we aspecten van hun karakter of levenswandel die verre van bewonderenswaardig zijn.

Paulus legt dit principe uit als hij zegt: ,,Weest elkander onderdanig in de vreze van Christus" (Efeziërs 5:21). Er wordt van ons verwacht dat we een nederige houding aannemen tegenover onze mede-gelovigen, niet omdat ze goed zijn, of wijs, of heilig, maar omdat ze door Christus zijn gekozen en verlost met de enorme prijs van Zijn eigen bloed. Als wij arrogant worden of kritisch tegenover andere gelovigen, minachten wij Christus. Wij kunnen niet en Christus eren én Zijn volk onteren.

Zoals we gezien hebben, heeft dit principe zijn wortels in het Oude Testament. In 2 Kronieken 7:14 noemt God Zijn volk ,,mijn volk waarover mijn naam is uitgeroepen." Dit is een wonder van Goddelijke genade: wanneer God een volk voor Zichzelf kiest, plaatst Hij Zijn naam op hen. Op deze manier wordt Hij voortdurend geïdentificeerd met hen in de ogen van de hele wereld. Vanaf het moment dat God Zijn naam heeft verbonden aan Zijn volk, onteert een ieder die Gods volk onteert, ook Gods naam. We kunnen deze twee zaken niet van elkaar scheiden; een houding van ontzag voor God is niet te combineren met een minachtende houding tegenover het volk van God.

EEN VEROORDELENDE HOUDING

Vaak komt uit een minachtende houding tegenover dienaren van God, een neiging voort om hen te veroordelen. In Romeinen hoofdstuk 14 waarschuwt Paulus ons voor een veroordelende houding tegenover onze mede-gelovigen. Hij vraagt: "Wie zijt gij, dat gij eens anders knecht oordeelt?" (Romeinen 14:4). Het gaat er niet om of de andere gelovige gelijk heeft of niet, maar of het onze taak is om hem te oordelen. Als hij verantwoording moet afleggen aan de Heer en niet aan ons, dan is het alleen de Heer die hem kan en zal oordelen. Het getuigt van arrogantie als wij in dit geval de rol van rechter op ons nemen en het levert ons, op onze beurt, over aan Gods oordeel.

Hiermee komen we op een enorm belangrijk bijbels principe dat door veel christenen niet in de praktijk wordt gebracht. In zaken waarvoor iemand verantwoording aan ons moet afleggen, hebben we zowel het recht als de plicht hem te oordelen. In zaken waarvoor iemand geen verantwoording aan ons hoeft af te leggen, hebben we het recht niet om hem te oordelen. Wanneer wij in dergelijke gevallen toch een veroordelende houding aannemen, maken wij ons schuldig aan onbijbelse arrogantie.

In de twee volgende passages, geeft de brief van Jakobus ons dezelfde instructie. In hoofdstuk vier lezen we: ,,Spreekt geen kwaad van elkander, broeders. Wie van zijn broeder kwaad spreekt of hem oordeelt, spreekt kwaad van de wet en oordeelt haar; en indien gij de wet oordeelt, zijt gij geen dader, doch een rechter der wet. Een is wetgever en rechter, Hij, die de macht heeft om te behouden en te verderven. Maar wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt?”. (Jakobus 4:11-12)

En in hoofdstuk vijf lezen we: ,,Broeders, zucht niet tegen elkander, opdat gij niet onder het oordeel valt; zie, de Rechter staat voor de deur.” (Jakobus 5:9)

Jakobus waarschuwt ons geen "kwaad te spreken" van onze medegelovigen en ook niet "tegen hen te zuchten". Veel christenen zijn het met de inhoud van deze verzen eens, maar maken een uitzondering voor die gevallen waarin wat zij zeggen over andere gelovigen waar is. Maar dit bedoelt Jakobus niet. Hij zegt dat we helemaal geen kwaad mogen spreken van onze mede-gelovigen en ook niet tegen hen mogen zuchten. Jakobus noemt geen uitzonderingen. Het staat ons niet vrij kwaad te spreken over andere christenen of tegen hen te zuchten, zelfs niet als wat we over hen willen zeggen juist is.

In elk van de geciteerde Bijbelgedeeltes, geeft Jakobus dezelfde reden voor zijn waarschuwing. Hij eindigt de eerste passage met de woorden: ,,Eén is wetgever en rechter...maar wie zijt gij, dat gij uw naaste oordeelt?" Aan het einde van de tweede passage zegt hij het nog dringender: "zie, de Rechter staat voor de deur." Het is duidelijk wat hier bedoeld wordt: wanneer wij kwaad spreken van onze mede-gelovigen of tegen hen zuchten, dan hebben we, misschien onbewust, de plaats van de rechter ingenomen. Maar als we geen Bijbelse basis hebben voor deze positie, maken we ons schuldig aan arrogantie. Naar alle waarschijnlijkheid is onze zonde van de arrogantie van het veroordelen, groter dan de zonde waarvoor we de persoon veroordelen die we bekritiseren.

Helaas reageren religieuze mensen gewoonlijk sneller op negatieve dan op positieve dingen. Een voorbeeld. Stel dat een man twintig jaar lang trouw dient in een gemeente, waarbij hij al zijn verplichtingen als herder nakomt zonder dat hij daarvoor veel eer ontvangt, en deze man begaat een tragische fout: hij raakt betrokken in een immorele relatie met een vrouw in zijn gemeente. Dit nieuws zal binnen een paar uur in het hele land bekend zijn. Waarom vinden wij het veel opwindender om kwaad van onze mede-gelovigen te spreken dan om goed over hen te spreken?

Een andere traditie onder religieuze mensen, die te betreuren is maar moeilijk te doorbreken, is de volgende: De ene dienstknecht bewijst zijn eigen "rechtzinnigheid in de leer" door openlijk andere dienstknechten aan te vallen die een afwijkende visie hebben. Dit is verkeerd, ook al geeft hij hun standpunten juist weer. Maar al te vaak doet een dienstknecht met deze houding geen recht aan degenen die hij aanvalt. Hij zal zijn collega eerder de zwarte piet toespelen neerzetten door alleen die visies van de ander te presenteren die hij gemakkelijk kan ontzenuwen, of door de lering van de ander incompleet of onjuist weer te geven.

Vervolgens 'bewijst' hij zijn eigen rechtzinnigheid in de leer door de genoemde leringen krachtig aan te vallen. Deze manier zal nooit het koninkrijk van God opbouwen of de waarheid presenteren. In feite zijn de uiteindelijke gevolgen doorgaans schadelijk...

In dit opzicht heb ik drie belangrijke principes ontdekt op basis van jarenlange persoonlijke ervaring en observatie en vanuit mijn eigen fouten:

  1. Een bediening die wordt gedaan vanuit een negatieve houding, zal nooit positieve resultaten voortbrengen.
  2. Als ik erin slaag om aan te tonen dat iedereen het bij het verkeerde eind heeft, wil dat nog niet zeggen dat mijn visie de juiste is.
  3. De beste manier om om te gaan met onjuiste leerstellingen is niet om ze aan te vallen, maar om de positieve waarheid te presenteren die ze ontzenuwt.

Wanneer je voortdurend gericht bent op fouten hebben de mensen de neiging alleen nog maar het verkeerde te zien in plaats van de goede.

HET GEVAAR VAN "OPENHARTIGHEID"

In onze houding tegenover anderen moeten we waken voor ongezonde invloeden vanuit de seculiere cultuur. De huidige trend in de media is “vertel het zoals het is." Om terug te komen op het voorbeeld waarmee dit artikel begon, zien we dit toegepast worden op het onderwerp van de seksualiteit. De onderliggende filosofie is dat we alle aspecten van de menselijke ervaring moeten presenteren. En alles is geoorloofd, zolang het waar is. Deze redenering wordt vergezeld van een zogenaamde "openhartigheid", die in fel contrast staat tot de bekrompenheid van de "eerlijke" mensen die het niet willen "vertellen zoals het is".

In werkelijkheid is deze benadering een rookgordijn, waarachter de echte zaken schuilgaan. Het gaat er niet om of we "het vertellen zoals het is", maar om de vraag of we het wel moéten vertellen. In dit verband hanteert de bijbel een norm die ook voor vandaag nog geldt. De bijbel spreekt openhartig over alle zonden - inclusief seksuele zonde. De bijbel stelt duidelijke normen vast met betrekking tot hoererij, overspel, homoseksualiteit en incest. Ook presenteert de bijbel in Hooglied het mooiste plaatje van pure, seksuele liefde, dat er in de literatuur bestaat. Maar hij overschrijdt nooit de grens tussen "openhartigheid" en onzedelijkheid.

Geen enkel woord heeft de bedoeling onreine, ongezonde verlangens of fantasieën op te roepen. De bijbel verlaagt zijn normen nooit om tegemoet te komen aan de vraag: ,,hoe maak ik het voor de lezer zo aantrekkelijk mogelijk?" Ik zie geen enkele aanleiding voor toegewijde christenen om deze duidelijke, Bijbelse normen te verlaten en te buigen voor de heidense normen van onze huidige cultuur.

CHRISTELIJK GEBRUIK VAN DE MEDIA

Als we de Bijbelse principes uit deze studie overnemen, dan zullen die onmiskenbaar effect hebben op ons gebruik van de media. Vele manieren waarop de media worden gebruikt, die volgens de huidige seculiere normen geoorloofd zijn, zijn niet gepast voor ons als christenen. Wij worden geregeerd door hogere normen, die zijn vastgelegd in de onveranderlijke instructies die de bijbel geeft. Kortom, het is ons niet toegestaan het volgende te doen:

  1. Wij mogen anderen, dienstknechten van de Heer, niet aanvallen of in diskrediet brengen - ook al zijn we het helemaal niet eens met hun geloof of hun praktijken.
  2. Wij mogen geen nieuws publiceren - zelfs al is het waar - dat de mensen van God onteert, behalve als we door het te doen een belangrijk, positief resultaat bereiken dat zwaarder weegt dan de smaad en dat op geen enkele andere manier bereikt had kunnen worden.
  3. Wij mogen niet vasthouden aan de motieven die het seculiere gebruik van de media zo vaak beheersen: „het onderwerp "verkoopt" zo goed", ,,het promoot ons programma", of „het levert ons lezers/kijkers op".

Ons uiteindelijke motief moet altijd zijn de glorie van God te verspreiden en de eer van Zijn naam. En we moeten nooit vergeten dat de eer van Gods naam gekoppeld is aan de eer van Zijn volk.

OMGAAN MET DEGENEN DIE AAN ONS VERANTWOORDING AF MOETEN LEGGEN

In het voorafgaande hebben we het gehad over onze relatie met mede-gelovigen die geen verantwoording aan ons verschuldigd zijn en die wij dan ook niet mogen beoordelen. Maar om deze studie compleet te maken, wil ik ook nog nadenken over die situaties waarin we door God geplaatst zijn in een gezagspositie over andere gelovigen. Enkele voorbeelden van deze gezagsrelaties: de relatie tussen de oudsten van een gemeente en de gemeenteleden; de relatie tussen de leiders van een denominatie en de voorgangers van die denominatie; of de relatie tussen het bestuur van een zendingsorganisatie en de zendelingen die zij officieel aangesteld en uitgezonden hebben. In elk van deze gevallen is de verplichting om te beoordelen een logisch onderdeel van de eindverantwoordelijkheid die deze leiders dragen. Als iemand verantwoording aan ons af moet leggen, hebben we zowel het recht als de verantwoordelijkheid hem te beoordelen op die gebieden van zijn levenswandel waarover hij ons verantwoording verschuldigd is.

Als we door God geroepen zijn om voor bepaalde mensen of bedieningen verantwoordelijkheid te dragen, dan zijn er drie opeenvolgende fasen in onze beoordeling van hun gedrag. Allereerst moeten we erop toezien dat de juiste normen worden nageleefd. Ten tweede is het, als deze normen niet in praktijk worden gebracht, onze taak dit te corrigeren en zo nodig tucht uit te oefenen. Ten derde, als de eerste twee stappen geen verandering bewerken, dan is het onze taak alle betrokkenen te informeren dat wij niet langer achter diegenen kunnen staan, omdat ze volharden in hun verkeerde gedrag. In sommige gevallen zal deze derde fase leiden tot een uiterste disciplinaire maatregel, zoals excommunicatie of ontslag.

Iemand attendeerde mij onlangs op een situatie waarin deze principes correct werden toegepast. Een bekende bijbelleraar, hoofd van een grote organisatie met een landelijk bereik, voorzag zijn achterban van een verslag waarin stond dat een lid van zijn staf (tevens familielid) schuldig was aan immoraliteit. Deze man was daarom ontheven van zijn verantwoordelijkheden en onder tucht geplaatst. Dit verslag was het voorbeeld van de manier waarop wij met zo'n pijnlijke situatie zouden moeten omgaan. Ik was met name onder de indruk van de volgende opvallende eigenschappen van het verslag:

  1. Het verslag was doortrokken van ontzag voor de Heer. De woordkeus was uiterst zorgvuldig. Het rapport gaf slechts die informatie die in verband met de aard van de zaak van belang was; namen van betrokkenen werden niet genoemd.
  2. De Bijbelleraar erkende nederig dat hij gefaald had om het staflid dat de overtreding begaan had, de juiste pastorale zorg aan te bieden.
  3. Het verslag werd alleen onder diegenen verspreid die vanwege hun betrokkenheid bij de organisatie het recht hadden te weten wat er gebeurd was. Er werd geen enkele aanleiding gegeven aan "de dochters van de Filistijnen" om zich erover te verheugen.

Als deze Bijbelleraar had geprobeerd de zaak in de doofpot te stoppen, zou hij tekort zijn geschoten in zijn verantwoordelijkheid voor veel christenen die hem als hun leider beschouwden. Door het verslag te publiceren, voorkwam hij dat deze situatie opgeblazen zou worden en beperkte hij de schade tot een minimum.

Toen ik hierover nadacht, zag ik heel duidelijk hoe je op een goede en op een verkeerde manier met zo'n situatie om kunt gaan. Aan de ene kant was het goed dat de verantwoordelijke leider zo'n verslag publiceerde. Aan de andere kant zou het verkeerd zijn geweest als een andere christelijke leider of groep een dergelijk rapport had gepubliceerd over een gelovige die niet onder hun verantwoordelijkheid viel.

Het zou nog erger zijn geweest als dit rapport was gepubliceerd door de media, voor "de dochters van de Filistijnen", de ongelovigen, of voor gelovigen die er niets mee te maken hadden en dus ook niet het recht hadden hierover geïnformeerd te worden.

Laten we ons tot slot nogmaals herinneren dat het onderliggende Bijbelse principe voor juiste en onjuiste publicatie is, wat we aan het begin stelden: Gods eer is niet te scheiden van de eer die Zijn volk ontvangt.

Eerbied voor God zal altijd respect voor Zijn volk opwekken. En met name voor zijn leiders. Dit staat ons dus niet toe ooit iets te publiceren - hetzij via onze mond hetzij via de media met onze goedkeuring – dat Gods volk onnodig onteert.


Meer weten?

Lees het boekje van Derek Prince: 'Oordelen. Over wie? Wanneer? Hoe?'. Dit boekje laat zien dat volgens de Bijbel oordelen een onderdeel is van 'regeren' of 'leiding geven'. Een revolutionair boekje, dat genezing kan brengen in een klimaat waarin 'iedereen over iedereen oordeelt', maar dat ook het einde aankondigt van krachteloos leiderschap.