Vanwege het Paasweekend zullen bestellingen op 2 april pas verzonden worden.

sluit
Shop Doneer

De toekomst van Israël en de Kerk - studie

← terug
Leestijd: 14 min.

Dit is een korte samenvatting van het boek: 'De toekomst van Israël en de Kerk'.

Israël staat momenteel, meer dan ooit, wereldwijd in het middelpunt van de belangstelling. Het speelt een unieke rol in de huidige conflicten, omdat de plaats die zij in Gods plan inneemt zo uniek is. Over Gods plan met Israël bestaat er nog steeds verwarring binnen de Kerk.

Aan de studie van Derek Prince, de toekomst van Israël en de Kerk, liggen ten grondslag 77 tekstplaatsen uit het Nieuwe Testament, met de woorden Israël en Israëliet en 47 tekstplaatsen uit het Oude Testament, waarin God het land Kanaän (het latere Israël) onder ede aan zijn volk belooft.

De schrijver wijst 77 plaatsen in het Nieuwe Testament aan waar het woord Israël of Israëliet gebruikt wordt. In negen gevallen betreft het aanhalingen van Oudtestamentische teksten en daarnaast zijn er 66 teksten die geen aanhalingen zijn, maar die wel een Oudtestamentische betekenis hebben. Dit leidt tot de conclusie dat de apostelen Israël nooit gebruikten als een synoniem voor de Kerk. Volgens aanhangers van deze laatste opvatting (Israël als synoniem voor de Kerk) is God van gedachten veranderd en heeft Hij de beloften die eens voor Israël golden overgedaan aan de Kerk en de Kerk als het geestelijk Israël bestempeld.

In slechts enkele van de 77 tekstplaatsen in het Nieuwe Testament heeft Israël een specifieke, afgebakende betekenis. Zoals in Romeinen 9:7-8: ‘Want niet allen die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Izak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.’ Het woord Israël wordt hier gebruikt voor die afstammelingen van Israël, die wandelen in het geloof in de Messias. En in de verzen 3 tot 5 gebruikt Paulus het woord Israëlieten om de afstammelingen van de aartsvaders te beschrijven. Ook in Galaten 6:15-16 blijkt de afgebakende betekenis van Israël. ‘Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is (……) - vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods.’ De terminologie die Paulus hier gebruikt, het Israël Gods, laat het verschil zien tussen gelovigen uit de heidenen enerzijds en joodse gelovigen anderzijds. Beiden zijn door een persoonlijke ontmoeting met de Messias veranderd.

Het verschil tussen Israël en de Kerk

Uit Romeinen 11:25 blijkt dat Israël niet gelijkgesteld wordt aan gelovigen uit de heidenen, maar er juist van wordt onderscheiden: ‘( ……): een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat (…..) ’ Vers 26: ‘en aldus zal gans Israël behouden worden(….)’ toont overduidelijk aan dat Israël hier geen synoniem is voor de Kerk. In Efeziërs 1:23 beschrijft Paulus de Kerk als zijn (= Christus’) lichaam. De Kerk wordt niet gezien als een organisatie, maar als een organisme. Lijkt de hedendaagse kerk nog op die in het Nieuwe Testament?

De Kerk naar Bijbels model is herkenbaar aan de levende en persoonlijke relatie die haar hebben met Christus. We kunnen zonder meer vaststellen dat er onder christenen verwarring bestaat, zowel over de identiteit van Israël als over de ware identiteit van de Kerk. Toch hebben beiden gemeenschappelijk dat ze door God zijn uitverkozen en dat ze beiden in gelijke mate volledig afhankelijk zijn van Gods genade, die Hij uitdeelt aan wie Hij wil (Romeinen 9:14-15).

Het uitverkoren overblijfsel

Het woord overblijfsel wordt meer dan 40 keer gebruikt en altijd wordt er een deel van Israël mee bedoeld (Zefanja 3:12-13; Jesaja 10:22). ‘Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade (…). Indien het nu door genade is dan is het niet meer door werken; anders is de genade geen genade meer.’ (Romeinen 11:5-6). Het uiteindelijke doel van God met het volk Israël is juist het voortbrengen van dit overblijfsel, ondanks hun voortdurende ontrouw aan Zijn wetten. Daarvan getuigt onder meer de profeet Jesaja: ‘(…..), maar zij zijn van Mij afvallig geworden (…).’ Zie ook Jesaja 1:2-6; 59:2-8. Maar Gods doel zal worden bereikt, zelfs als daarvoor loutering en beproeving nodig zijn.

Israëls herstel voorzegd (A) en omschreven (B)

A. Israëls herstel zal in twee fasen plaatsvinden: eerst herstel van land en volk en daarna het herstel van de relatie met de God van Israël. Hosea 1:10: ‘En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet, zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.’ Deze uitspraak van God bij monde van de profeet Hosea heeft betrekking op Israël, dus moet ook het herstel van het joodse volk en hun aanneming tot kinderen van God onder hen plaatsvinden. Beloften van herstel vinden we verder in Jesaja 45:17,25: ‘Israël wordt door de Here verlost met een eeuwige verlossing (……). In de Here wordt het gehele nakroost van Israël gerechtvaardigd (….)’ En in Jeremia 32;36-37: ‘(……) Zo zegt de Here, de God van Israël, van deze stad (…….) zie, Ik verzamel hen uit alle landen (….) en Ik zal hen naar deze plaats terugbrengen (….)’

B. Israëls herstel wordt omschreven in Jeremia 32:38-42: ‘( ….) Ik zal hun één hart en één weg geven (……), hun weldoen en hen voorgoed in dit land planten (….). Zoals Ik al deze zware rampspoed over dit volk gebracht heb, zo breng ik over hen al het heil (….).’ Met ‘in dit land’ wordt het land van Israël bedoeld en ‘die rampspoed’ is een objectief historisch gegeven! Geen enkel land, geen enkele machthebber zal uiteindelijk Gods plan kunnen verhinderen. In Ezechiël 36:24-26 zegt God dat Hij hen eerst zal laten terugkeren naar hun land en daarna hun zondig hart zal reinigen. ‘Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeen vergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen (……); het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven.’

God maakt hier duidelijk dat het hart van Israël wordt klaargemaakt voor de inwoning van de Heilige Geest, een proces dat al begonnen is. Vers 27-28: ’Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven (……). Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn.’ Hier wordt gesproken over het noodzakelijke voorspel op Gods uiteindelijke doel: de verzoening van Israël met Hemzelf. Die grootse historische demonstratie van Israëls herstel staat nog te wachten!

Door God vastgestelde grenzen ook voor dat kleine stukje land

In Psalm 105 wordt de unieke band beschreven die God met de afstammelingen van Abraham heeft. ‘Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond (….) dat Hij met Abraham sloot, en aan zijn eed aan Isaäk; ook stelde Hij het (……) voor Israël tot een eeuwig verbond, toen Hij zeide: U zal Ik het land Kanaän geven als het u toegemeten erfdeel’. Nog 46 andere Bijbelgedeelten vermelden dat God zich onder ede verbindt het land Kanaän aan Abraham en zijn nageslacht te geven.

Voor elke natie heeft God een plaats op aarde gereserveerd. ‘(…..) Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald.’ (Handelingen 17:26)

Zo heeft God aan Israël het Beloofde Land gegeven op grond van een onherroepelijk verbond. En God heeft de natiën van de wereld gewaarschuwd dat er een dag zal komen, waarop Hij hen ter verantwoording zal roepen voor hun houding en gedrag ten opzichte van Israël. ‘Ik zal alle volken verzamelen (….) en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl ze mijn land verdeelden(….).’ (Joël 3:2)

Aan het begin van de twintigste eeuw brak voor het Joodse volk de tijd, Gods tijd, aan om te-rug te keren naar het eigen land. De meeste in Europa wonende Joden wilden in eerste instantie niet terugkeren. Door de druk van de Holocaust werden ze wel gedwongen opnieuw hun blik te richten op hun eigen land; dit leidde tot de wedergeboorte van Israël als natie.

Vanuit ons menselijk gezichtspunt is vaak moeilijk het patroon te onderscheiden dat God in Zijn handelen in de geschiedenis aan het weven is. Maar Hij is ‘(…..) een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig.’ (Deuteronomium 32:3-4)

Bijbels gezien kent rechtvaardigheid een verticale en een horizontale dimensie: rechtvaardigheid (liefde tot de naaste) als vrucht van God liefhebben boven alles. Doordat deze verticale dimensie vaak wordt vergeten, laten ook veel christenen zich leiden door wereldse opvattingen van rechtvaardigheid. De Bijbelse principes van rechtvaardigheid gelden zowel voor christenen als voor Joden.

God deelt zowel zegen als oordeel in een bepaalde volgorde uit: eerst aan de Jood, daarna ook aan de Griek (=heiden), zoals letterlijk is te lezen in Romeinen 2:6-10; ongehoorzaamheid van zowel jood als niet- jood lokt uiteindelijk Gods oordeel uit. Vast staat dat God een eeuwige liefde koestert voor zijn volk Israël en voor de Gemeente.

Uitverkiezing en de Kerk

Gods handelen met Israël komt voort uit een soevereine, eeuwige keuze. Voor gelovigen uit de heidenen is dit soms moeilijk te aanvaarden, vooral als het gaat om Gods weg met het joodse volk. Hetzelfde principe geldt echter ook voor de gelovige niet-joden. Wij zijn geen christen, omdat we voor God gekozen hebben, maar omdat Hij voor ons koos. ’Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en u aangewezen opdat gij zoudt heengaan en vrucht dragen (…….)’ (Johannes 15:16)

Romeinen 8:29-30 belicht dit proces van goddelijke keuze nog gedetailleerder. ‘Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijn Zoons (…..), dezen heeft Hij ook geroepen (……), ook gerechtvaardigd (……), ook verheerlijkt.’

1 Petrus 1:1 werpt nog meer licht op het proces van Gods verkiezing: ’Aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn (Joden die niet in Israël woonden), in Pontus (………);de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader (….)’

In de combinatie van de aangehaalde teksten ontdekken we eigenlijk drie fasen: God kende ons, Hij koos ons en Hij bepaalde de bestemming van ons leven vgl. Ps.139:16). God weet precies wat Hij van ons leven kan maken.

Eén ding is voor mij belangrijk, namelijk dat het plan dat God voor mij bedacht heeft, ook werkelijk ten uitvoer komt. Ik begin mij steeds meer te vereenzelvigen met wat Jezus zegt in Johannes 4:34: Mijn spijze is de wil te doen desgenen die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen.’ Mijn verantwoordelijkheidsgevoel wordt ondersteund door de geweldige zekerheid uit 1 Thessalonicenzen 5:24: ‘Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen’.

Hierdoor kun je elke dag zeker zijn van Gods genade en die is toereikend, meer heb je niet nodig.

‘De genadegaven van God zijn onberouwelijk.’ (Romeinen 11:29)

Zowel Israël als de Kerk zijn afhankelijk van de vrije, onverdiende gunst van God. En die gunst komt tot uiting in zijn keuze en zijn roeping.

De Kerk, een overblijfsel?

In Romeinen 9:27 zegt Paulus: ‘Het overschot (overblijfsel van Israël) zal behouden worden.’ (zie ook Zefanja 3:12,13 en Zacharia 13: 8,9). Eerder hebben we gezien dat de basis van Gods handelen met de Kerk dezelfde is als zijn handelen met Israël. We moeten onszelf dus een uiterst belangrijke vraag stellen: zal het deel van de Kerk dat behouden wordt óók een overblijfsel zijn?

God belooft Israël een werkelijk fantastische toekomst, maar tevens waarschuwt Hij dat het deel van Israël dat behouden wordt door een enorme verdrukking zal gaan. Alleen zó kunnen zij worden zoals Hij bedoelde.

Zal de Kerk ook door zo’n grote verdrukking gaan, waarna vervolgens een overblijfsel tevoorschijn komt? Verschillende teksten die betrekking hebben op de Kerk lijken hierop te wijzen en spreken van een overblijfsel dat aan bepaalde voorwaarden voldoet.

Op de vraag of er weinigen behouden worden, antwoordt Jezus in Lukas 13:24-27: ‘Strijdt om in te gaan door de enge poort, want velen, zeg Ik u, zullen trachten in te gaan, doch het niet kunnen (…………) zult gij beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen, zeggende: Here, doe ons open, en Hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik weet niet, vanwaar gij zijt. (…..); gaat weg van Mij, alle gij werkers der ongerechtigheid’.

En: ‘Niet een ieder die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar wie doet de wil mijns Vaders (…………) Here, hebben wij niet in uw naam geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven (………) Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid.’ (Lukas 7:21-24)

Wetteloosheid is te omschrijven als trots, arrogantie, egoïsme, begeerte en eerzucht. God heeft één onveranderlijke eis gesteld en die vind je in de hele Bijbel terug. Bijvoorbeeld in Hebreeën 12-14: ‘Zonder heiliging zal niemand de Heer zien.’

Tegen het einde der tijden wordt Gods plan, dat Hij een volk voor Zichzelf vormt, steeds meer zichtbaar. En de Kerk zal door eenzelfde beproeving moeten gaan als Israël (Mattheüs 24:4-13). ‘Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.’ (vers 13)

Volharding tot het einde wordt hier gesteld als voorwaarde voor behoud.

God waarschuwt ons en Hij verwacht dat we temidden van de geestelijke duisternis acht slaan op ‘het profetisch woord’: ‘(…….) en gij doet er wél aan, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats’ (2 Petrus 1:19-21). Temidden van alle vijandelijk-heden is het profetisch woord een bron van diep, onwankelbaar vertrouwen.

Sinds 1989 hebben we deze profetieën in vervulling zien gaan. Bijna 400.000 Joden uit de voormalige Sovjet-Unie en 20.000 Joden uit Ethiopië keerden terug naar Israël. ’Ik zeg tot het noorden: Geef en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde der aarde.’ (Jesaja 43:5-6) En in de profetie van Jeremia 31:7 wordt het herstel van Israël in de eindtijd meer gedetailleerd beschreven: ’Want zie de dagen komen (….) dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer zal brengen, zegt de Here, en hen terugbreng in het land dat Ik aan hun vaderen gegeven heb (…….).’ Het wordt steeds duidelijker dat God aan het werk is volgens de belofte die Hij aan Jeremia gaf: ‘Ik waak over mijn woord om dat te doen’ (Jeremia 1:12). En: ‘Dit moet gij weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat.’ (2 Petrus 1:20)

In Romeinen 11:18-22 waarschuwt Paulus ons voor een misplaatste houding van trots. In dit Schriftgedeelte legt hij uit hoe heidenen deel kunnen krijgen aan de edele olijfboom, geworteld in Abraham, Izak en Jacob, waaruit Israël is voortgekomen: ‘( ……) beroem u dan niet tegen de takken!’ Die takken zijn de Joden die om hun ongeloof weggebroken zijn. En Paulus vervolgt: ‘Wees niet hoogmoedig, maar vrees! (......) Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid; over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij zijn goedertierenheid blijft, anders zult ook gij weggekapt worden.’

Wat God van ons verwacht

Verkondiging van zijn Woord

‘Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde.’ (Jeremia 31:10) God die Israël verzamelde, zal het ook beschermen. Laten we dat voortdurend moedig verkondigen! Alle landen moeten geconfronteerd worden met Gods plan voor Israël. Ver-schillende krachten zullen regelmatig opstaan tegen dit land, maar ‘De Here verbreekt de raad der volken, Hij verijdelt de gedachten der natiën (……). Welzalig het volk, welks God de Here is, de natie, die Hij Zich ten erfdeel koos.’ (Psalm 33:8-12) God zal al zijn plannen en beloften voor Israël vervullen, want het is het volk dat Hij uitgekozen heeft als zijn eigen erfenis.

Lofprijzing

In 2 Kronieken 20 zien we een voorbeeld van het geestelijk krachtige wapen van lofprijzing: ’(Toen) stelde hij mannen op, die de Here een lied zongen en Hem loofden in heilige feestdos, terwijl zij voor de gewapenden uittrokken (…).’ ‘Op het ogenblik, dat zij de jubel en de lof aanhieven (………) werden zij (de Ammonieten en Moabieten) verslagen.’ (vers 20-25)

Als wij vandaag de dag op dezelfde manier reageren op het profetisch Woord van God, kan Hij op bovennatuurlijke wijze ingrijpen en opkomen voor Israël.

Gebed

In Ezechiël 36:23-37 waar Israëls herstel wordt beschreven, las ik in het Hebreeuws achttien keer de woorden: ‘Ik zal…..’. Gods plannen staan vast! In vers 37 vinden we een gebed waar-in God laat zien, waarvoor wij moeten bidden met betrekking tot zijn volk: ‘Ook dit zal Ik Mij door het huis Israëls laten afsmeken om hun te doen: Ik zal hen zo talrijk aan mensen maken als een kudde schapen.’ Eigenlijk zegt God: Hoewel mijn plannen vaststaan, zal ik het pas doen wanneer het huis van Israël Mij erom vraagt. En ons geeft God de verantwoordelijkheid en het voorrecht om voorbede te doen voor Israël en bij Hem te pleiten dat Hij de beloofde genade zal uitstorten, die veel Israëlieten zelf nog niet kunnen aanvaarden.

Het hoogtepunt van de geschiedenis

In Romeinen 11:25-26 spreekt Paulus specifiek tegen gelovigen uit de heidenen en ontsluiert hij een geheim: ‘( ……) een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat en aldus zal gans Israël behouden worden (….).’ Twee fases van Gods plan luiden het einde van de tijd in:

  1. De woorden van Jezus uit Mattheüs 24:14 moeten nog in vervulling gaan: ‘(…..) tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn.’
  2. Wanneer het getal van het aantal heidenen binnen de Kerk vol is, zal God zijn aandacht volledig richten op het overblijfsel van Israël.

In Zacharia 12:19 en 14:4,5 wordt het dramatische hoogtepunt van de geschiedenis voorzegd als de Heer van Israël Zich zal openbaren. Deze terugkeer van de Messias betekent hèt hoogtepunt voor Israël en de Kerk.