Vanuit het verlangen ook in deze tijd Gods boodschappers te herkennen, wil ik vandaag kijken naar een interessant Bijbels voorbeeld. Het betreft Barak, één van de richters van Israël. We lezen over hem in Richteren 4. In de tijd van Barak was een vijandig leger Israël binnengevallen. Dit buitenlandse leger was groter en sterker, en had veel betere uitrusting en bewapening dan Israël. Het volk Israël werd onderdrukt. In deze situatie riep God een jonge man, Barak, om met Israël dit overheersende leger te overwinnen. Toen Ehud gestorven was, deden de Israëlieten opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE. Daarom leverde de HEERE hen over in de hand van Jabin, koning van Kanaän, die te Hazor regeerde. En zijn legerbevelhebber was Sisera. Deze nu woonde in Haroseth-Haggojim.Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE, want hij had negenhonderd ijzeren strijdwagens en hij had de Israëlieten met geweld onderdrukt, twintig jaar lang. En Debora, een vrouw die een profetes was, de vrouw van Lappidoth, die gaf in die tijd als richter leiding aan Israël. Zij woonde onder de palmboom van Debora, tussen Rama en Bethel, in het bergland van Efraïm, en de Israëlieten gingen voor de rechtspraak naar haar toe. Zij stuurde een bode en liet Barak, de zoon van Abinoam, uit Kedes-Naftali, roepen en zei tegen hem: Heeft de HEERE, de God van Israël, niet geboden: Ga, trek op naar de berg Tabor en neem tienduizend man met u mee, van de nakomelingen van Naftali en van de nakomelingen van Zebulon? Dan zal Ik bij de beek Kison Sisera, de legerbevelhebber van Jabin, naar u toe trekken met zijn strijdwagens en zijn troepenmacht, en Ik zal hem in uw hand geven. Toen zei Barak tegen haar: Als u met mij mee zult gaan, dan ga ik. Maar als u niet met mij mee zult gaan, dan ga ik niet. En zij zei: Ik zal wel met u meegaan. Maar er zal op de weg die u gaat voor u geen eer te behalen zijn, want de HEERE zal Sisera overleveren in de hand van een vrouw. Toen stond Debora op en ging met Barak naar Kedes. Barak riep vervolgens Zebulon en Naftali te Kedes bijeen en hij trok te voet op met tienduizend man. Ook Debora trok met hem op. (Richteren 4:1-10) Barak achtte zichzelf niet geschikt voor de taak die voor hem lag. Maar de profetes van die dagen, Debora, riep hem ter verantwoording. Daarop vroeg hij haar om met hem mee te gaan. Barak leek niet zo'n dappere figuur, maar na Debora's aanmoediging was hij gehoorzaam en leidde hij het leger van Israël naar de overwinning, en het vijandelijke leger werd verslagen en weggejaagd (hoewel de bevelhebber door de vrouw Jaël werd gedood). Daarna zong de profetes Debora een lied van overwinning. Ze vierde die overwinning en noemde in haar lied verschillende stammen van Israël. Sommigen waren gekomen om Barak te helpen, anderen hadden geweigerd. Debora sprak in het bijzonder over één bepaald dorp dat verder nergens in de Bijbel genoemd wordt, het dorp Meroz. Dit is wat zij in haar lied zei over Meroz: Vervloek Meroz! zegt de Engel van de HEERE. Vervloek zijn inwoners voortdurend, omdat zij de HEERE niet te hulp zijn gekomen, de HEERE te hulp met de helden(Richteren 5:23). De mensen van Meroz vonden het niet nodig om Barak te helpen, dus zij stuurden hem weg. Misschien lachten ze hem zelfs uit. Maar God beschouwde hun onverschillige reactie niet als een reactie richting Barak. Hij beschouwde het als een reactie op Hemzelf. Zo kwam er een vloek over het dorp, omdat de inwoners Barak niet hadden geholpen. Doordat zij faalden in het helpen van Barak, faalden ze in het helpen van de Heer zelf. |