We zullen Jobs getuigenis lezen over de manier waarop hij leefde. God zelf heeft verklaard dat Job een rechtvaardig mens was. Deze woorden hebben me zo geraakt, dat ik er niet omheen kan: ...wanneer een oor mij hoorde, prees het mij gelukkig, en wanneer een oog mij zag, gaf het goede getuigenis van mij. Want ik redde de ellendige die om hulp riep, de wees en hem die geen helper had; de zegenwens van wie dreigde onder te gaan, kwam op mij, en het hart der weduwe deed ik jubelen; met gerechtigheid bekleedde ik mij, en mijn recht bekleedde mij als mantel en hoofddoek; tot ogen was ik voor de blinde, en tot voeten voor de kreupele; een vader was ik voor de armen, en het rechtsgeding van mij onbekenden, onderzocht ik. (Job 29:11-16) Is het niet opvallend dat Jobs gerechtigheid 'niet die van hemzelf' was? Er is in de Bijbel geen 'eigen gerechtigheid' te vinden. Job zei: met gerechtigheid bekleedde ik mij. Hij werd bekleed met een gerechtigheid die hij van God had ontvangen in geloof. En de rest is het gevolg van die gerechtigheid. De armen, wezen en weduwen, blinden en lammen, ontheemden en vreemdelingen zijn de objecten van Gods ontferming. Aan al deze mensen denkt God als Hij spreekt over rechtvaardigheid. Als je wilt afmeten hoeveel van Gods rechtvaardigheid je bezit, dan moet je kijken naar de mate waarin je bewogen bent met deze groepen. |