Deze studie heeft een centraal thema, namelijk: verzoening. (In het Engels wordt hier het woord 'atonement' gebruikt, wat zoveel betekent als verzoening of genoegdoening.) We vinden dit begrip vooral in het Oude Testament, waar de priesters offers brachten als genoegdoening of bedekking voor de zonden van het volk, waardoor de mensen met God verzoend konden worden. Het woord 'verzoening' wordt tegenwoordig in de gewone omgangstaal weinig meer gebruikt. Sommige mensen weten niet eens meer wat het betekent. De betekenis wordt al duidelijker als we het woord in lettergrepen opdelen: ver-zoen-ing. Dat is wat verzoening werkelijk betekent: dat God en de zondaar weer in zodanige relatie tot elkaar staan dat ze intiem zijn met elkaar, opnieuw één worden. Ook in het Engelse woord vinden we een dergelijk effect als we het woord opdelen in lettergrepen: At-one-ment - oftewel: als-één-zijn. Een moderner en daardoor bekender woord voor verzoening is 'bijleggen' of 'goedmaken'. Door Jezus' offer aan het kruis, waar Jezus' bloed voor ons vloeide, hebben God en de zondaar het weer kunnen goedmaken met elkaar. Er is een belangrijk betekenisverschil tussen het vertaalde woord 'verzoening' uit het oudtestamentische Hebreeuws en het nieuwtestamentische Grieks. Het Hebreeuwse woord is 'kippoer' en betekent 'bedekking', wat we nog terugvinden in de Joodse viering van Jom Kippoer - Grote Verzoendag. De Grote Verzoendag in de Joodse traditie van het Oude Testament was dus een 'dag van bedekking'. Door de offers die op die dag werden gebracht, werden de zonden van het volk bedekt - maar slechts voor één jaar. Precies een jaar later, op dezelfde dag, moesten hun zonden weer opnieuw bedekt worden. De offers die op die dag werden gebracht, boden dus geen blijvende oplossing voor het probleem van de zonde; ze voorzagen alleen in een tijdelijke bedekking. Op iedere achtereenvolgende Verzoendag werd de bedekking weer met een jaar verlengd.Het Nieuwe Testament geeft een totaal ander beeld van verzoening. Dit zien we door twee gedeelten uit het Bijbelboek Hebreeën naast elkaar te leggen. Het is de Hebreeënbrief bij uitstek, die ons Jezus laat zien als onze hogepriester en die ons leert over het offer dat Hij in onze plaats heeft gebracht. Ten eerste spreekt Hebreeën 10:3,4 over de offers uit de tijd van het Oude Testament: Maar nu wordt men door deze offers elk jaar opnieuw aan de zonden herinnerd. Dus in plaats van ze weg te nemen, waren de offers eerder een herinnering aan het probleem van de zonde. De schrijver gaat verder: Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneemt... Het cruciale punt is hier het wegnemen van de zonden, niet alleen het bedekken ervan.In Hebreeën 9:26 noemt de schrijver wat er door de dood van Jezus is bereikt en stelt dat direct tegenover de oudtestamentische offers. In de tweede helft van dit vers zegt de schrijver over Jezus: Maar nu is Hij bij de voleinding van de eeuwen eenmaal geopenbaard om de zonde teniet te doen door Zijn offer. Dus toen Jezus Zichzelf aan het kruis gaf als een offerlam, heeft Hij de zonde tenietgedaan, oftewel, weggedaan. Deze daad staat recht tegenover de offers uit het Oude Testament, want die herinnerden de mensen er juist steeds opnieuw aan dat er nog niet volkomen was afgerekend met de zonde; er had slechts voor één jaar bedekking van de zonden plaatsgevonden. Als Johannes de Doper Jezus introduceert in Joh. 1:29, zegt hij daarom ook: Zie, het lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt... Zie je het verschil met het Oude Testament? Jezus nam de zonde weg, Hij bedekte ze niet alleen maar. Daarom zijn er voor degenen die Zijn offer hebben aanvaard, geen verdere offers voor de zonde meer nodig. |