Gisteren lazen we uit Leviticus dat de ziel, het leven van alle vlees, is in het bloed van een persoon. Jesaja brengt dat ook naar voren in Jesaja 53:12, als hij profeteert dat Jezus Zijn leven – dus Zijn ziel – voor ons zal geven als verzoening, op het altaar van het kruis:
Daarom ken ik hem een plaats toe onder velen en zal hij met machtigen delen in de buit, omdat Hij Zijn leven prijsgaf aan de dood en zich tot de zondaars liet rekenen. Hij droeg echter de schuld van velen en nam het voor zondaars op. (NBV)
Hier staan vier uitspraken over wat Jezus deed: 1. Hij gaf Zijn leven prijs aan de dood; 2. Hij werd gerekend tot de zondaars, gekruisigd tussen twee dieven; 3. Hij droeg de schuld van velen (van de hele wereld) en 4. Hij nam het op voor de misdadigers. Voordat Hij stierf aan het kruis, bad Hij: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen”. Alle vier die uitspraken zijn in Christus Jezus compleet vervuld. Maar ik wil nu de aandacht richten op de eerste van die vier uitspraken: “Hij gaf Zijn leven prijs ….”.
We moeten een bepaalde passage in Leviticus nauwkeurig bekijken om precies te weten wat er moest gebeuren. De belangrijkste dag in het ‘kerkelijk jaar’ van de Joden was de Grote Verzoendag, vandaag bekend als Yom Kippur. Op die dag ging de hogepriester het Heilige der Heiligen binnen met het bloed van de offers, die de zonde van Israël voor opnieuw een jaar moesten bedekken. Mozes beschrijft dit in Leviticus 16:14: Hij moet met zijn vinger wat bloed van de stier op de verzoeningsplaat sprenkelen en zevenmaal wat bloed op de grond ervoor. (NBV)
In die zevenvoudige sprenkeling zien we een vooraankondiging van Jezus’ offer – het volmaakte offerlam – dat later zou komen, en dat werkelijk volmaakt en voor altijd verzoening zou bewerken voor de zonden van de mens.