Aan het einde van zijn brief aan de voegt Paulus twee zaken samen, wat nogal opmerkelijk is. Ten eerste legt hij een vrijmoedige verklaring van geloof af, en ten tweede doet hij een zegenbede waarin hij genade toewenst:
En de God van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren. De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u. Amen. (Romeinen 16:20)
Met andere woorden: datgene wat de christenen in Rome in staat zal stellen satan te overwinnen, is Gods genade, zijn gunst en aanwezigheid in hun leven. Als Gods genade met je is, dan zul je satan en de machten van de duisternis kunnen overwinnen. En dit geldt vandaag nog steeds voor ons. Wij leven in dezelfde tijd als Paulus; na Jezus' dood en opstanding en voor Jezus' wederkomst. En God belooft hier door de woorden van Paulus dat 'de God van de vrede de satan spoedig onder jouw voeten zal verpletteren!
In de tweede brief aan Timotheüs zien we dezelfde zegenwens terugkomen, maar met een toevoeging:
...aan Timotheüs, mijn geliefde zoon: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God de Vader en van Christus Jezus, onze Heere. (2 Timotheüs 1:2)
Paulus voegt er hier nog een zegen aan toe, namelijk niet alleen genade en vrede, maar ook barmhartigheid. Dit kun je lezen als Gods barmhartigheid voor jou, maar ook als Gods barmhartigheid door jou heen naar anderen. Maar hoe je het ook ziet, de genade komt altijd eerst. Vanuit genade stromen deze andere zegeningen ons leven binnen. Aan het einde van de brief schrijft Paulus dan:
De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met u allen. Amen. (2 Timotheüs 4:22)
Paulus spreekt hier over genade als iets wat voortdurend met ons meegaat, iets wat ons voortdurend vergezelt. Genade is aanwezig in ons leven (de genade zij met je). Paulus' eigen getuigenis in 1 Korinthe 15:10 bevestigt dit:
Door de genade van God echter ben ik wat ik ben en Zijn genade voor mij is niet tevergeefs geweest, maar ik heb mij veel meer ingespannen dan zij allen; niet ik echter, maar de genade van God, die met mij is.
Het is opvallend dat het woord 'genade' in deze tekst maar liefst drie keer wordt genoemd. De derde keer dat Paulus de genade noemt, corrigeert hij zichzelf en zegt dat de inspanning die hij heeft geleverd niet aan hemzelf te danken was, maar aan de genade die met hem was. Als Paulus uitlegt waarom hij succesvol was in de christelijke bediening, eigent hij zich daarvoor niet de eer toe, maar hij laat de eer aan Gods genade. En hij legt uit dat die genade hem vergezelde, daadwerkelijk met hem meeging en hem overschaduwde terwijl hij zijn werk deed voor God.