Ik zal de weg van Uw geboden lopen, wanneer U mijn hart verruimd hebt. (NASB: want U heeft mijn hart bevrijd) (Psalm 119:32) Wat houdt het in om vrij te zijn? Betekent het dat je altijd precies kunt doen waar je zin in hebt? Dat je alle discipline en zelfbeheersing laat varen en toegeeft aan iedere gril en wens die er in je opkomt? Dat is het beeld dat veel mensen vandaag van vrijheid hebben, maar dat beeld wordt niet gestaafd door de realiteit van de menselijke ervaring. We mogen ons ego weliswaar tot koning van ons leven kronen, maar al gauw komen we tot de ontdekking dat ons ik slechts een marionet is in de handen van onzichtbare machten, waarover we geen controle hebben. In werkelijkheid is de overgave aan ons ik hetzelfde als slaaf worden van de zonde en van satan. David ontdekte een andere vorm van vrijheid - een vrijheid die alleen van God komt. Hij zegt: U bevrijdt mijn hart. Wat is het bewijs van zijn vrijheid? Ik zal de weg van uw geboden lopen. De vrijheid die David ontdekte, bestond niet uit overgave aan zijn eigen grillen en wensen. Het was eerder een vrijheid om God te gehoorzamen en Zijn wil te doen. Een oud gebed van de Kerk zegt: het dienen van God is volmaakte vrijheid. De originele versie in het Latijn gaat nog een stap verder en zegt: het dienen van God is gelijk aan regeren als een koning. Ik kom wel eens belijdende christenen tegen die God niet meer bieden dan het absolute minimum. Hun houding lijkt te zijn: waar kan ik mee wegkomen zonder mijn behoudenis te verliezen? Zo niet David. Er is uitbundigheid en vreugde in de manier waarop hij zijn vrijheid beschrijft. Hij loopt niet slechts moeizaam en struikelend zijn weg van gehoorzaamheid aan God. Nee, hij rent! Hij gehoorzaamt God niet schoorvoetend en met tegenzin, maar vrij en vol met blijdschap. Dat is het Bijbelse bewijs van een hart dat waarlijk vrij, werkelijk verruimd is. |