Vanwege het Paasweekend zullen bestellingen op 2 april pas verzonden worden.

sluit
Shop Doneer

Erkenning van Gods taak voor iemand

Leestijd: 2 min.
De Pijlers - dag 262


Nadat ze gevast en gebeden hadden, legden ze hun de handen op en lieten hen vertrekken. Zo werden Barnabas en Saulus uitgezonden door de heilige Geest.
Handelingen 13:3-4a (NBV)

Erkenning van Gods taak voor iemand

In de hedendaagse Gemeente is de naam voor christelijke werkers die vanuit een plaatselijke gemeente worden uitgezonden meestal ‘zendelingen’. Het eigenlijke woord dat in het Nieuwe Testament wordt gebruikt, is echter ‘apostelen’.
Dit wordt duidelijk als we de woordkeuze in Handelingen 13:1 vergelijken met die in Handelingen 14:4 en 14. In Handelingen 13 worden Paulus en Barnabas beschreven als ‘profeten en leraren’; in Handelingen 14 worden ze ‘apostelen’ genoemd. Het woord ‘apostel’ betekent letterlijk ’een uitgezondene’. Deze titel werd dus toegepast op Paulus en Barnabas nadat zij waren ‘uitgezonden’ vanuit de gemeente in Antiochië.
Oorspronkelijk betekent het woord ‘zendeling’ of ‘missionaris’ ook ‘iemand die gezonden is’. De woorden ‘apostel’ en ’zendeling’ hebben dus dezelfde oorspronkelijke betekenis. In het moderne christendom wordt het woord ‘zendeling’ echter in vele gevallen gebruikt, waarin het niet Bijbels zou zijn om het woord ‘apostel’ te gebruiken.
Een apostel is per definitie iemand die op Goddelijk gezag ‘uitgezonden’ is om een speciale taak te vervullen. Heel veel christenen hebben de indruk dat de apostelen van het Nieuwe Testament beperkt waren tot de twaalf die oorspronkelijk door Jezus werden aangesteld toen Hij nog op aarde was. Een nauwkeurige bestudering van het Nieuwe Testament ondersteunt dit echter niet. In Handelingen 14 worden Paulus en Barnabas apostelen genoemd, terwijl geen van beide gedurende de aardse bediening van Jezus werd aangesteld.
Een dergelijke conclusie volgt uit een vergelijking van twee verzen in 1 Thessalonicenzen. In 1 Thessalonicenzen 1:1 worden drie mannen genoemd als gezamenlijke schrijvers van de brief: Paulus, Silvanus (oftewel Silas), en Timotheüs. In 1 Thessalonicenzen 2:6 zeggen deze drie mannen van zichzelf: als apostelen van Christus hadden wij u tot last kunnen zijn. Dit betekent dat alledrie als apostelen werden erkend.
Uit een grondige bestudering van het Nieuwe Testament blijkt in feite dat meer dan twintig mannen ‘apostelen’ worden genoemd. Het ligt echter buiten het kader van deze studie om de volle omvang van de apostolische bediening te analyseren.
Teruggaand naar de oorspronkelijke uitzending van Paulus en Barnabas, moeten we ons afvragen: wat was het doel waarvoor de andere leiders hun de handen oplegden?
Allereerst vertegenwoordigde deze handeling de openlijke publieke erkenning door de gemeenteleiders van het feit dat God Paulus en Barnabas voor een speciale taak en bediening had uitgekozen. Ten tweede, door hun handen te leggen op Paulus en Barnabas, claimden de andere leiders voor hen de speciale geestelijke wijsheid, genade en kracht die ze nodig zouden hebben voor de succesvolle uitvoering van hun door God gegeven taak.
In dit opzicht loopt dit gebruik van de handoplegging hier in het Nieuwe Testament nauw parallel met de gebeurtenis in het Oude Testament, waarnaar al is verwezen, waarbij Mozes handen op Jozua legde als de leider die hem zou opvolgen. Ook droeg hij hierbij aan Jozua de geestelijke wijsheid en het gezag over dat hij nodig had voor zijn door God gegeven taak.
Hemelse Vader, dank U wel dat ik uit deze overdenking mag leren dat het uitoefenen van geestelijke taken voor U een dermate verantwoordelijke en gewichtige taak is, dat mensen er speciaal voor gezegend worden. Daarom wil ik ook voorbede doen voor de leiders in onze gemeente. Zegent U hen met Uw bovennatuurlijke kracht! Amen.