Gaven kunnen misbruikt worden
Leestijd: 2 min.
|
En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest, Die ons gegeven is.(Romeinen 5:5)
Gaven kunnen misbruikt worden
Steeds opnieuw bewijst de ervaring dat het gevaar bestaat dat gelovigen de drie geestelijke gaven misbruiken die via de spreekorganen werken – (tongen, vertolking en profetie). Paulus besteedt het grootste deel van 1 Korinthiërs 14 aan het geven van regels voor het beheersen en regelen van het gebruik van deze drie speciale gaven. Als gelovigen deze gaven niet konden misbruiken, dan zou het niet nodig zijn geweest om regels te geven om ze onder controle te houden.
Om echter het onderwijs van Paulus in 1 Korinthiërs 13:1 goed te begrijpen, moeten we nauwkeurig aandacht besteden aan de precieze woorden die hij gebruikt. Hij zegt: Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden.
Let op de uitdrukking ‘ik zou zijn geworden’. Die duidt op een verandering die zou hebben plaatsgevonden. De gelovige is dan niet meer in dezelfde geestelijke toestand als toen hij voor het eerst in de Heilige Geest werd gedoopt. Toen had hij de zekerheid dat zijn zonden waren vergeven en dat zijn hart door geloof in Christus was gereinigd. En hij was bereid zich zo volledig mogelijk over te geven aan de heerschappij van de Heilige Geest. In die toestand wees de eerste manifestatie van het spreken in andere tongen erop, dat de Heilige Geest in de gelovige was komen wonen om de heerschappij over zijn leven over te nemen.
Maar in de periode die sindsdien voorbij is gegaan, heeft de gelovige die hier door Paulus wordt afgeschilderd, wel de uiterlijke manifestatie behouden, maar - door onverschilligheid of ongehoorzaamheid - niet dezelfde innerlijke houding van reiniging en overgave aan de Heilige Geest bewaard. Daardoor is het spreken in tongen gedegenereerd tot een lege uiterlijke, fysieke manifestatie, zonder enige geestelijke realiteit die daarmee overeenstemt.
Als de gelovige gedoopt wordt in de Heilige Geest, dan moet hij aan twee voorwaarden voldoen:1. zijn hart moet gereinigd zijn door geloof in Christus.
2. hij moet bereid zijn zijn leden - in de eerste plaats zijn tong, aan de Heilige Geest over te geven.
Vervolgens is het feit dat de gelovige ten tijde van zijn doop in de Geest gereinigd en overgegeven was, niet automatisch een garantie dat hij altijd in die toestand zal blijven, ook al kan hij doorgaan met het spreken in tongen.
Als een gave eenmaal gegeven is en daarna door de gever ingetrokken zou kunnen worden, dan zou het geen echte gave zijn geweest. Dan was het iets geleends of een onderpand, maar geen vrije gave.
Dit bevestigt Paulus in Romeinen 11:29: Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk. Dit woord ‘onberouwelijk’ wijst erop dat als God eenmaal een gave geschonken heeft, Hij daarna nooit van gedachten verandert en de gave weer intrekt. Daarna berust de verantwoording voor het juiste gebruik van de gave niet bij God, de gever, maar bij de mens, de ontvanger.
Heer, dank U wel dat Uw genadegaven – de charismata – die ik in geloof ontvangen heb, inderdaad onberouwelijk zijn en dat ik ze vrij mag gebruiken. Help mij om hiermee anderen in het Lichaam van Christus waar ik bij hoor, te bemoedigen en in hun geloof op te bouwen. Amen.