Shop Doneer

Geloven

Leestijd: 2 min.
De Pijlers - dag 121

En ​Petrus​ zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u ​gedoopt​ worden in de Naam van ​Jezus​ ​Christus, tot ​vergeving​ van de ​zonden; en u zult de gave van de ​Heilige​ Geest​ ontvangen. (Handelingen 2:38)
Geloven

Gisteren zagen we: de eerste voorwaarde voor de christelijke doop is bekering. De tweede voorwaarde voor de christelijke doop wordt door Christus zelf genoemd in Markus 16:15-16:
En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.
Hier bepaalt Christus dat overal waar het Evangelie wordt gepredikt, zij die behouden willen worden twee dingen moeten doen: ten eerste, geloven; en dan: gedoopt worden.
Deze voorwaarde voor de doop wordt geïllustreerd in de ontmoeting tussen Filippus en de Ethiopische kamerling, waarvan we een verslag vinden in Handelingen 6:26-39. We lezen hier hoe Filippus de kamerling ontmoet op de weg van Jeruzalem naar Gaza; hij hoort hem lezen uit de profeet Jesaja, loopt op hem toe en gaat bij hem in zijn rijtuig zitten. Daar predikt hij hem het Evangelie van Christus’ lijden, dood en opstanding, zoals dat profetisch was voorzegd door de profeet Jesaja. Toen ze de reis enige tijd samen hadden vervolgd, kwamen ze langs water; en op zijn verzoek werd de kamerling, na het belijden van zijn geloof, door Filippus gedoopt.
Hoe die doop precies in z’n werk ging, wordt verteld in Handelingen 8:36-39: En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water; en de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. En hij liet de wagen stilhouden; en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem. En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg, en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap.
Hier zien wij hoe de praktijk van de eerste gemeente volledig overeenstemde met de geboden van Christus. Christus zei: Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. Filippus zei tegen de kamerling: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. De kamerling antwoordde: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. We zien dus dat iemand die de christelijke doop verlangt, eerst geloof in Jezus Christus, als de Zoon van God, moet belijden.
Deze twee voorwaarden - bekeren en geloven - zijn in overeenstemming met de eerste drie grondbeginselen die genoemd worden in Hebreeën 6:1-2: Ten eerste: bekering; ten tweede: geloof; ten derde: de leer van dopen. De doop moet, zowel in de ervaring als in de leer, berusten op bekering en geloof.
Heer Jezus, ik ben zo blij om te zien hoe U een volledige, complete voorziening heeft getroffen om U te geloven, te volgen en daar uiting aan te geven door bekering en geloof. Ik prijs Uw naam daarvoor! Amen.