Want zoals het lichaam één is en vele leden heeft en al de leden van dit ene lichaam, hoewel het er vele zijn, één lichaam zijn, zo ook Christus. Want ook het lichaam bestaat niet uit één lid, maar uit vele. Als de voet zou zeggen: Omdat ik de hand niet ben, ben ik niet van het lichaam, is hij daarom dan niet van het lichaam? En als het oor zou zeggen: Omdat ik het oog niet ben, ben ik niet van het lichaam, is het daarom dan niet van het lichaam? Als het hele lichaam oog was, waar zou het gehoor zijn? Als het hele lichaam gehoor was, waar zou de reuk zijn? Maar nu heeft God de leden, elk van hen afzonderlijk, in het lichaam een plaats gegeven zoals Hij gewild heeft (1 Korinthe 12:12,14-18). Dit gedeelte bevat drie dingen die we goed moeten onthouden. Ten eerste: de keuze van wie en wat we zijn in het lichaam is niet aan ons, maar aan God. God heeft de leden van zijn lichaam gerangschikt en de functies toegewezen. Dat is niet aan ons om te beslissen. God besluit en openbaart die beslissing aan ons. Ten tweede versmelten we ons leven in een grotere eenheid, maar tegelijkertijd behouden we onze eigen persoonlijkheid. Het is net als de pink die zich samen met de vier andere vingers verbonden weet aan de hand, en daarmee dus verbonden is met het volledige leven en de bedoeling van een compleet lichaam. Als christenen verliezen we nooit onze individuele identiteit, maar we worden wel degelijk deel van een grotere, gezamenlijke groep, en functioneren we als dat deel van het lichaam waarvoor we geroepen zijn. Ten derde, als een gezamenlijk lichaam, zijn we in staat om Christus in zijn geheel te vertegenwoordigen aan de wereld. Niemand van ons kan in zijn eentje Christus volledig vertegenwoordigen, maar als we verenigd zijn in één lichaam, dan kan dat lichaam Jezus Christus volledig vertegenwoordigen naar de wereld. |