Doe jij al mee met onze cursus: 'Leven in Gods aanwezigheid? Schrijf je nu in!

sluit
Shop Doneer

Gods kracht of roeping doorgeven...

Leestijd: 2 min.
De Pijlers - dag 246


Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest van wijsheid; want Mozes had zijn handen op hem gelegd.
Deuteronomium 34:9

Gods kracht of roeping doorgeven...

In deze serie overdenkingen zijn we bezig de zes leerstellingen te onderzoeken die zijn opgesomd in Hebreeën 6:1-2 en die daar genoemd worden: het eerste onderwijs met betrekking tot Christus, of, zoals de eerste beginselen van de leer over ​Christus​ (NBV). Het fundament of dus de pijlers van het christelijk geloof.
Deze zes leerstellingen zijn:
a) Bekering van dode werken
b) Geloof in God
c) Een leer van dopen
d) Oplegging van handen
e) Opstanding uit de doden
f) Eeuwig oordeel
In de thema’s van de afgelopen maanden hebben we zorgvuldig en systematisch de eerste drie leerstellingen van deze lijst onderzocht. Nu is het tijd om verder te gaan met de vierde, die ‘oplegging van handen’ wordt genoemd.
Als alleen het menselijk denken zou hebben bepaald wat de zes grondbeginselen zijn van het christelijk geloof, dan was deze leerstelling van het opleggen van handen hoogstwaarschijnlijk nooit opgenomen. Maar wij hebben het gezag van de Schrift zelf om deze leerstelling van het opleggen van handen tot de grote fundamentele leerstellingen van het christelijk geloof te rekenen.
Wat moeten we precies verstaan onder deze uitdrukking ‘oplegging van handen’?
‘Oplegging van handen’ is een daad waarmee iemand zijn handen legt op het lichaam van een ander, met het een of andere speciale doel. Normaal gesproken gaat deze daad vergezeld van gebed, of een profetische uiting, of van beide.
Buiten de religieuze sfeer is het opleggen van handen niet iets vreemds of ongewoons voor normaal menselijk gedrag. In sommige delen van de wereld is het bijvoorbeeld normaal, dat als twee vrienden elkaar ontmoeten zij hun handen op elkaars schouders leggen. Deze daad vormt een bevestiging van hun vriendschap en van hun blijdschap om elkaar te ontmoeten. Of, als een moeder een kind heeft dat klaagt over hoofdpijn of koorts, dan is het heel natuurlijk - zelfs bijna instinctief - dat de moeder haar hand op het voorhoofd van het kind legt en op deze manier het kind kalmeert of streelt.
Binnen godsdienstige context kan de praktijk van het opleggen van handen dus worden gezien als een uitbreiding van, of aanpassing van iets wat in wezen een natuurlijke menselijke handeling is. Als religieuze daad betekent het opleggen van handen meestal één van drie mogelijkheden:
1. Allereerst kan de persoon die handen oplegt daarmee geestelijke zegen of gezag overdragen op degene wie de handen worden opgelegd.
2. Ten tweede, kan de persoon die handen oplegt daarmee in het openbaar geestelijke zegen of gezag erkennen, dat degene die de handen worden gelegd al van God heeft ontvangen.
3. Ten derde, kan de persoon die handen oplegt daarmee in het openbaar de persoon wie de handen worden opgelegd aan God opdragen voor een speciale taak of bediening.
Soms kunnen al deze drie bedoelingen in één en dezelfde daad van het opleggen van handen worden gecombineerd.
Hemelse Vader, dank U wel dat Uw Woord zo vol is van instructie en goddelijke inspiratie om de bekwaamheid die U aan Uw kinderen geeft, over te dragen op anderen. Dank U voor Uw hulp en bovennatuurlijke wijsheid in het functioneren in de werken die U heeft voorbereid. Amen.