Hart, geloven, wandelen en handelen…
Leestijd: 3 min.
(Titus 3:4-5, HSV)
|
Maar toen de goedertierenheid van God, onze Zaligmaker, en Zijn liefde tot de mensen verschenen is, maakte Hij ons zalig, niet op grond van de werken van rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar vanwege Zijn barmhartigheid, door het bad van de wedergeboorte en de vernieuwing door de Heilige Geest.
Hart, geloven, wandelen en handelen…
Aan de hand van de voorbeelden die Jakobus geeft, kunnen wij nu gaan kijken hoe elk daarvan dit principe illustreert.
Eerst spreekt Jakobus over de christen die ziet dat een medechristen naakt en hongerig is en dan tegen hem of haar zegt: ‘Ga heen in vrede, word warm en word verzadigd’, maar hem niet geeft wat hij nodig heeft.Wat voor nut heeft dat dan?’, vraagt Jakobus zich af.
Het is duidelijk dat deze woorden niet oprecht gemeend zouden zijn. Als hij (of zij) het echt belangrijk vond dat die andere persoon warm en gevoed zou worden, dan zou hij hem immers kleding en voedsel hebben gegeven. Zijn woorden waren leeg. Zo’n geloof is onoprecht, waardeloos, dood.
Ten tweede spreekt Jakobus over de boze geesten die ook in God geloven. Hun geloof uit zich echter niet in gehoorzaamheid aan God. Dit laat zien dat waarachtig geloof zich altijd openbaart in onderwerping aan God. Geloof dat halsstarrig en ongehoorzaam blijft, is dood geloof, dat ons niet van Gods toorn en oordeel kan behouden.
Ten derde geeft Jakobus ons het voorbeeld van Abraham. In Genesis 15:6 lezen we dat Abraham God geloofde en Die rekende hem dat tot gerechtigheid.
In die tijd kwam er in het hart van Abraham levend geloof in Gods woord. Elke daad van gehoorzaamheid van Abraham ontwikkelde en versterkte zijn geloof en maakte hem klaar voor de volgende daad. De laatste beproeving kwam toen God hem vroeg om zijn zoon Izaäk als offer aan te bieden:
Door het geloof heeft Abraham, toen hij door God op de proef gesteld werd, Izak geofferd. En hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn enig geborene geofferd. Tegen hem was gezegd: Dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug. (Hebreeën 11:17-19)
In die tijd was Abrahams geloof door voortdurende oefening in gehoorzaamheid ontwikkeld en versterkt, zelfs zodanig dat hij ook werkelijk geloofde dat God zijn zoon uit de doden kon opwekken en aan hem teruggeven. Dit geloof in het hart van Abraham kwam naar buiten tot uitdrukking in zijn volmaakte bereidheid om Izak te offeren, en het was alleen de directe tussenkomst van God die hem ervan af hield zijn zoon te slachten.
Hierover zegt Jakobus dat ... het geloof samenwerkte met zijn werken en dat door de werken het geloof volmaakt is geworden. (Jakobus 2:22)
Daarom mogen we Abrahams ervaring als volgt beschrijven: zijn wandel met God begon in zijn hart met geloof in Gods woord. Dit geloof kwam tot uitdrukking in een leven van onderwerping en gehoorzaamheid. Iedere daad van gehoorzaamheid versterkte en ontwikkelde vervolgens zijn geloof en maakte hem klaar voor de volgende beproeving. Uiteindelijk bracht deze onderlinge samenhang tussen geloof en werken hem tot het hoogtepunt van zijn geloof: het punt waarop hij bereid was om zelfs zijn zoon Izak te offeren.
Heer, het is bijna onvoorstelbaar hoe vol van vertrouwen Abraham was, en hoe ver hij ging in gehoorzaamheid op basis van zijn geloof in U. Help mij om ook zo vol vertrouwen blindelings gehoorzaam te zijn aan U, wat U mij ook vraagt en hoeveel het mij ook kost. Mijn leven gaat om U, want U gaf Zich eerst voor mij. Amen.