Mijn ziel verlangt, ja, bezwijkt zelfs van verlangen naar de voorhoven van de HEERE; mijn hart en mijn lichaam roepen het uit tot de levende God. Zelfs vindt de mus een huis en de zwaluw haar nest, waarin zij haar jongen legt: bij Uw altaren, HEERE van de legermachten, mijn Koning en mijn God. Welzalig zijn zij die in Uw huis wonen, zij loven U voortdurend. (Psalm 84:3-5)
Iedere menselijke ziel verlangt naar een thuis. Een mens zonder thuis is een ongelukkig mens. Hij of zij wordt gekweld door een gevoel van eenzaamheid en herkent zich in de psalmist die hier uitroept: ‘Zelfs de mus heeft een huis en de zwaluw een nest; ik verlang ook naar een thuis’.
Eigenlijk zegt hij: Zij hebben een plek gevonden bij Uw altaren. Voor ons is dat (ook) de plaats waar onze ziel thuishoort. Misschien hebben we in deze wereld geen echt thuis, maar er bestaat een thuis voor onze ziel, een plek waar onze ziel mag wonen, een plek waar ze rust, vrijheid en vrede vindt.
Daar, bij Gods altaren, is de ziel echt thuis. Het altaar is de plaats van gewilligheid, toewijding, overgave. Als onze ziel daar aankomt, komt ze thuis.
Zo´n mooie thuiskomst is mogelijk voor ieder mens die zich afwendt van zonde en rebellie, en zich naar God toekeert. Hij/zij mag aankomen, nee, thuiskomen op die plaats, bij Zijn altaar.