Al ging ik ook door een dal van de schaduw van de dood, ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij. Psalm 23: 4 Alles wat David in deze psalm zegt, is de uitwerking van zijn uitspraak aan het begin: De Heer is mijn herder. Alles vloeit voort uit zijn directe, persoonlijke relatie met de Heer als zijn herder. David beschrijft wat deze relatie voor hem betekent wanneer hij door een dal van de schaduw van de dood gaat. God garandeert niet dat wij nooit door dit dal zullen gaan. In Davids woorden ligt zelfs impliciet besloten dat ons dat zàl overkomen. Ik geloof evenmin dat met het dal van de schaduw van de dood alleen, of in de eerste plaats, de ervaring van het lichamelijke sterven wordt bedoeld, het moment waarop er een einde komt aan ons leven op aarde. De woorden het dal van de schaduw van de dood worden elders in de Bijbel in verband gebracht met situaties in het leven hier en nu. Ik geloof dat er vele momenten in dit leven zijn waarop we door dit dal van duisternis gaan: momenten van zwaar verlies, eenzaamheid, ziekte, vervolging, ontmoediging. De Heer belooft niet dat wij niet door dit soort dalen zullen gaan, maar Hij belooft wel dat Hij bij ons zal zijn. Met name zijn stok en staf zullen ons voortdurend ter beschikking staan. De stok vertegenwoordigt discipline, de staf duidt op ondersteuning. Het is veelbetekenend dat de stok vóór de staf komt. Als wij willen dat God ons steunt, moeten wij ons eerst aan Zijn discipline onderwerpen. Op die basis is Zijn aanwezigheid zelfs in het donkerste dal gegarandeerd! |