Shop Doneer

Om te bewijzen dat de mens zichzelf niet kan redden

Leestijd: 2 min.
De Pijlers - dag 100

Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden.
(Galaten 3:24)

Om te bewijzen dat de mens zichzelf niet kan redden
Het tweede belangrijke doel waarvoor de wet werd gegeven, was om de mensen te laten zien dat zij, als zondaars, niet bij machte zijn zichzelf door eigen pogingen rechtvaardig te maken.
Ieder mens heeft een natuurlijke neiging om onafhankelijk te willen zijn van Gods genade en barmhartigheid. Wanneer iemand overtuigd wordt van zijn zondige toestand, dan is zijn eerste reactie dat hij zoekt naar een manier waardoor hij zichzelf kan genezen en zichzelf rechtvaardig kan maken, zonder afhankelijk te hoeven zijn van Gods genade. Daarom hebben religieuze wetten zo’n sterke aantrekkingskracht op mensen. Door zulke wetten te volgen proberen mensen de innerlijke stem van hun geweten tot zwijgen te brengen en zichzelf rechtvaardig te maken.
Dit was ook precies de reactie van veel religieuze Israëlieten. Paulus beschrijft deze poging van Israël om hun eigen gerechtigheid te doen gelden in Romeinen 10:3: Omdat zij immers de gerechtigheid van God niet kennen en een eigen gerechtigheid tot stand proberen te brengen, hebben zij zich niet aan de gerechtigheid van God onderworpen.
Als gevolg van Israëls poging om hun eigen gerechtigheid te bewerken, kwamen zij er niet toe zich te onderwerpen aan God en aan Gods weg tot gerechtigheid. De grondoorzaak van hun dwaling was dus geestelijke trots - een weigering zich aan God te onderwerpen - een verlangen om onafhankelijk te zijn van Gods genade en barmhartigheid.
Wanneer mensen echt bereid zijn de feiten onder ogen te zien en eerlijk willen zijn, moeten ze altijd toegeven dat ze zichzelf nooit rechtvaardig kunnen maken. In Romeinen 7:18-23 beschrijft Paulus dit als een ervaring waar hijzelf ook doorheen is gegaan in zijn pogingen zichzelf door het onderhouden van de wet rechtvaardig te maken. Het kernpunt van dit innerlijke conflict wordt uitgedrukt in vers 21: Ik ontdek dus deze wet in mij: als ik het goede wil doen, is het kwade dicht bij mij.
Hier spreekt Paulus als iemand die oprecht met zijn verstand de rechtvaardigheid en de wenselijkheid erkent van de levensweg die de wet voorschrijft. Maar hoe meer hij worstelt om te doen wat de wet voorschrijft, des te meer wordt hij zich bewust van een andere wet, een andere kracht, in zijn eigen vleselijke natuur, die voortdurend strijdt tegen de wet die hij met zijn verstand erkent. Die andere wet belemmert zijn sterkste en meest ernstige pogingen om zichzelf rechtvaardig te maken door het onderhouden van de wet.
Dit is een opvallende paradox, maar toch wordt dit in alle menselijke ervaringen bevestigd. Een mens weet nooit hoe slecht hij is, totdat hij werkelijk probeert goed te zijn. Iedere poging om goed te zijn brengt daarna alleen maar duidelijk de hopeloze en ongeneeslijke zondigheid naar voren van zijn eigen vleselijke natuur, waartegen al zijn eigen pogingen en goede bedoelingen volkomen zinloos zijn.

Heer, wat is het toch fantastisch en geweldig dat U een weg heeft gecreëerd naar zaligheid, omdat wij daar zelf niet in het minst toe in staat zijn… Dank U Heer Jezus, dat ik door Uw genade rein en heilig mag zijn en gaandeweg steeds meer mag gaan lijken op U, zodat door mij heen Uw heerlijkheid zichtbaar wordt voor de wereld om mij heen. Amen.