Gisteren zagen we dat God Zijn vermogen om te geloven heeft gedeeld met de mens, maar Hij vraagt de mens vervolgens om dat geloof ook te gebruiken. Toen God de mens schiep, plaatste Hij hem daarom in een situatie waarin geloof nodig was. Het Bijbelverhaal laat duidelijk zien dat God niet permanent als Persoon bij Adam in de hof aanwezig was. Hij liet hem achter met een plaatsvervanger voor Zijn persoonlijke tegenwoordigheid - Zijn Woord. In hoofdstuk 1 leerden we dat geloof ons in contact brengt met twee onzichtbare realiteiten: God en Zijn Woord. Dit was ook de situatie waarin Adam zich bevond. Hij was in direct persoonlijk contact geweest met God, maar toen God niet langer als Persoon aanwezig was in de hof, was Adam verplicht om met God om te gaan op basis van het Woord dat Hij bij hem had achtergelaten. Dit woord vinden we in Genesis 2:15-17: De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden. En de HEERE God gebood de mens: Van alle bomen van de hof mag u vrij eten, maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten, want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.
Vers 16 en 17 bevatten de woorden die God werkelijk tot Adam sprak. Ze zijn onder te verdelen in drie segmenten. Allereerst een toestemming; Van alle bomen van de hof mag u vrij eten... Ten tweede een verbod; ...maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan mag u niet eten. En ten derde een waarschuwing; want op de dag dat u daarvan eet, zult u zeker sterven.
Zolang de mens in een juiste relatie stond met God, op basis van het woord dat Hij gesproken had, kende hij zegen en veiligheid. Satan kon hem niets doen. Maar satan was vastbesloten de mens van God te vervreemden en hem te beroven van zijn zegeningen. Met de sluwheid die hem eigen is, begon hij niet regelrecht Adams relatie met God te betwisten. Nee, hij probeerde Gods Woord dat Hij tot Adam gesproken had te ondermijnen. Bovendien benaderde hij Adam via het 'zwakkere' (brozere) (zie ook 1 Petrus 3:7: En wat de mannen betreft: U moet voorzichtig met uw vrouw omgaan. U weet dat zij minder weerstand heeft dan u.
De ontmoeting tussen satan en Eva staat beschreven in Genesis 3:1-3:
De slang nu was de listigste onder alle dieren van het veld, die de HEERE God gemaakt had; en hij zei tegen de vrouw: Is het echt zo dat God gezegd heeft: U mag niet eten van alle bomen in de hof? En de vrouw zei tegen de slang: Van de vrucht van de bomen in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: U mag daarvan niet eten en hem niet aanraken, anders sterft u.
In zijn strategie om Eva te misleiden, begon satan nu niet rechtstreeks het Woord van God te ontkennen - dat zou te opvallend zijn geweest! Hij begon het alleen maar in twijfel te trekken: ,,God heeft zeker wel gezegd...? Is het waar dat God gezegd heeft...? Heeft God echt wel gezegd...?'' Eva verloor de strijd op het moment dat ze op die vraag inging. Als we een juiste relatie met God willen bewaren, dan zijn er een aantal vragen waarvoor we ons denken gewoon moeten afsluiten. Maar Eva vertrouwde op haar eigen oordeel. Misschien dacht ze dat zij best opgewassen was tegen die charmante, intelligente slang die haar benaderde in de hof. De wortel van haar misvatting was vertrouwen op zichzelf.
Soms kunnen ook in ons leven twijfels aan Gods Woord heel subtiel en intelligent worden gepresenteerd, maar we moeten nooit toestaan dat door wie of wat dan ook twijfel in ons denken wordt gezaaid over datgene wat God heeft gezegd... Laat altijd vertrouwen op Gods Woord de boventoon voeren, en laat nooit vertrouwen op onszelf en onze eigen inschatting, onze blik op de Bijbelse waarheid vertroebelen. Laten we waakzaam zijn en zorgen dat we nooit twijfel aan de waarheid van Gods Woord in ons denken toelaten; het is de basis van ons geloof en de basis van ons bestaan. |