De psalmist benoemt hier twee aspecten van Gods karakter die elkaar in evenwicht houden: enerzijds zijn nimmer aflatende zorg voor de vreemdeling, de wees en de weduwe; anderzijds de strenge manier waarop Hij omgaat met de goddelozen.
Normaal gesproken wordt van ons niet verlangd dat we fungeren als instrumenten om Gods oordeel te voltrekken aan de goddelozen. Wat echter
wel van ons wordt verwacht, is dat we uitdrukking geven aan Zijn zorg voor kwetsbare groepen. Vaak zijn we geneigd over godsdienst te praten in algemene termen, en beseffen we niet dat de Bijbel ons een heel specifieke definitie geeft van wat God erkent als ware godsdienst.
De manier waarop God de term 'godsdienst' gebruikt, is vaak heel verschillend van de onze. Veel van wat wij 'godsdienstig' noemen, is dat in Gods ogen helemaal niet. Gods definitie vinden we in Jakobus 1:27:
De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en de Vader is dit: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking en zichzelf onbesmet bewaren van de wereld.
Deze definitie heeft twee kanten. Aan de positieve kant: praktische zorg voor wezen en weduwen; duidelijk een doelgroep die zwak is en kwetsbaar; en aan de negatieve kant: onszelf onbesmet bewaren van de vuilheid van deze wereld.
Als we denken aan 'religieuze' mensen, dan is een kenmerkende karaktertrek dat ze zich radicaal afwijzend opstellen ten opzichte van 'de wereld', en dat zij gruwen van wereldgelijkvormigheid. Maar tegelijkertijd hebben zij het vaak zo druk met 'zichzelf onbesmet bewaren van deze wereld, dat zij meestal ook maar heel weinig of niets doen om wezen en weduwen - kwetsbare, hulpbehoevende mensen - te helpen.
Eén ding staat in de wereld vandaag als een paal boven water: als we ons echt willen bekommeren om weduwen, wezen en andere mensen in nood, dan is daar in onze wereld vandaag ruimschoots de gelegenheid voor. In ontelbare landen - ook in onze eigen omgeving - schreeuwen mensen om hulp. Als we daaraan geen gehoor geven, dan ligt dat aan onze onwil, niet aan het gebrek aan gelegenheid.