Shop Doneer

Hoger = lager

← terug
Leestijd: 8 min.

Wie zich vernedert, zal verhoogd worden

Derek Prince


Want het is gemakkelijker dat een kameel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke het Koninkrijk van God binnengaat. (Mattheüs 19:24)

Er wordt veel gespeculeerd over wat Jezus bedoelde met die kameel die door het oog van een naald gaat; bedoelde Hij dit letterlijk, of was het beeldspraak? Volgens mij is de betekenis heel duidelijk. Toen ik rond 1946 in Israël woonde, was ik bevriend met een echtpaar, waarvan de man een Anglicaanse priester was. Zijn vrouw was een Joodse gelovige en de dochter van een Joodse gelovige die eveneens in Israël had gewoond. Ze vertelde mij dat haar vader zich de tijd nog kon herinneren dat de Jaffapoort nog niet geopend was. Vreemd genoeg was deze poort alleen open als de keizer op bezoek kwam, in de vroege jaren van de twintigste eeuw. Maar in de Jaffapoort was een grote ijzeren deur, die in vroegere jaren iedere avond met zonsondergang werd gesloten. Destijds gingen mensen die in Jeruzalem woonden niet in het donker de stad uit. Als er dus een reiziger met zijn kameel bij de stadspoort aankwam als het al donker was, dan deden ze die hele grote ijzeren stadspoort niet meer open om hem binnen te laten, uit angst voor gevaar. In die grotere ijzeren poortdeur zat echter nog een veel kleinere deur, van zo’n 60 cm breed en zo’n anderhalve meter hoog. Deze wilden ze – zij het met tegenzin – nog wel opendoen. De reiziger stapte dan van zijn kameel en moest zijn dier van alle bagage ontdoen. De kameel moest zich vervolgens zittend op zijn knieën door het deurtje persen. Zowaar geen gemakkelijke opgave, omdat het dier dit natuurlijk niet wilde. Dit kleine poortdeurtje werd ‘het oog van de naald’ genoemd. Dus toen Jezus het had over een kameel die door het oog van de naald ging, was dat niet overdrachtelijk of humoristisch bedoeld. Hij sprak in een beeld dat iedereen begreep. En Jezus zei dat een rijke die tot God komt, naar binnen moet komen zoals die kameel. Hij moet dus alle bezittingen achterlaten, op zijn knieën zitten en zich naar binnen persen. In die krappe deuropening is geen enkele ruimte voor trots.

In 2 Koningen 5 lezen we het verhaal van een man die meende tot God te kunnen komen met behoud van zijn waardigheid. Dit was ongeveer de derde preek die ik ooit hoorde in een pinkstergemeente en ik ben het beeld nooit vergeten.

Naäman, de bevelhebber van het ​leger​ van de koning van Syrië, was een aanzienlijk man in de ogen van zijn heer en van hoog aanzien, want door hem had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven. Deze man was een strijdbare held, maar hij was melaats. (vers 1)

Hoeveel mensen zijn er niet in wiens leven een ‘maar’ aanwezig is? ,,Hij heeft alles, behalve...’’ Deze Naäman was overste van het leger. Hij werd hooggeëerd want hij was een moedige soldaat. Maar... hij had deze verschrikkelijke, ongeneeslijke ziekte: melaatsheid, oftewel lepra. In zijn huis woonde echter een Joods meisje dat door Syrische bendes gevangen was genomen. Dit meisje was een levend voorbeeld van Gods genade. In plaats van bitter te zijn en zich te verzetten tegen haar gevangenschap en slavernij, was ze bezorgd over haar meester.

En er waren benden uit Syrië getrokken, die een klein meisje uit het land Israël als gevangene weggevoerd hadden. Zij was in dienst bij de vrouw van ​Naäman. Zij zei tegen haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de ​profeet​ die in Samaria is; dan zou die zijn melaatsheid bij hem wegnemen. Toen ging Naäman zijn heer vertellen: Zo en zo heeft het meisje dat uit het land Israël komt, gesproken. Daarop zei de ​koning​ van Syrië: Kom, ga op ​weg. Ik zal een brief aan de ​koning​ van Israël sturen. En hij ging heen en nam tien talent zilver, zesduizend sikkel goud en tien stel gewaden met zich mee. (vers 2-5)

Naäman kwam tot God op grootse wijze, met pracht en praal en in volle waardigheid. Tien talenten zilver en zesduizend sikkels goud was een heel groot bedrag van vele miljoenen euro’s als we het zouden omrekenen naar vandaag.

En hij bracht de brief bij de koning van Israël, waarin stond: Nu dan, wanneer deze brief bij u aangekomen is, zie, heb ik mijn dienaar ​Naäman​ naar u toe gestuurd, opdat u zijn melaatsheid bij hem wegneemt. En het gebeurde, toen de koning van Israël de brief gelezen had, dat hij zijn kleren ​scheurde​ en zei: Ben ik dan God, om te doden en om levend te maken, dat deze man iemand naar mij toe stuurt om bij een man zijn melaatsheid weg te nemen? Want, voorwaar, besef toch en zie in dat hij een voorwendsel tegen mij zoekt. (vers 6-7)

Er zit beslist een stuk humor in dit verhaal. De koning van Israël was verbijsterd: "Overkomt mij dit? Wat kan ik nou doen aan lepra?" Hij scheurde zijn kleren want hij dacht dat het buurland ruzie zocht. Maar dan volgt vers 8:

Maar het gebeurde, toen ​Elisa, de man Gods, hoorde dat de koning van Israël zijn kleren gescheurd had, dat hij een boodschap naar de koning stuurde: Waarom hebt u uw kleren gescheurd? Laat hem toch naar mij toe komen. Dan zal hij weten dat er een ​profeet​ in Israël is.

Als God vandaag toch nog mensen zou hebben die zulke dingen durven zeggen… En Naäman kwam met zijn paarden en met zijn wagens en hield stil bij de ingang van het huis van Elisa. Hoe denk je dat Elisa reageerde? Kom binnen, hartelijk welkom, neem plaats...? Welnee. Elisa deed niet eens zelf de deur open; hij stuurde een knechtje. Waar was Elisa mee bezig? Precies, hij rekende af met trots. Het afrekenen met trots is soms een ware kunst.

Toen stuurde ​Elisa​ een bode naar hem toe om te zeggen: Ga heen en was u zevenmaal in de ​Jordaan; dan zal uw vlees weer gezond worden en zult u ​rein​ zijn. Maar ​Naäman​ werd erg kwaad en ging weg; hij zei: Zie, ik zei bij mijzelf: Hij zal vast en zeker naar buiten komen, voor mij gaan staan, de Naam van de HEERE, zijn God, aanroepen, zijn hand over de plaats strijken en de melaatsheid wegnemen. (vers 10-11)

Naäman deed precies waartoe ook wij vaak geneigd zijn. Hij had van tevoren al bedacht hoe het moest gebeuren. Hij had feitelijk God voorgeschreven hoe Hij hem moest genezen. Uiteraard gebeurde er niets van dit alles. Met zo’n houding heb je zelfs geen enkel idee of God wel in de buurt is.

Zijn niet de Abana en de Farpar, de rivieren van ​Damascus, beter dan alle wateren van Israël? (vers 12a)

Ik weet niet of je de Jordaan wel eens hebt gezien, maar het is geen kraakheldere rivier; eerder een modderig stroompje. In 1942 werd ik gedoopt in de Jordaan en toen ik het water inliep, zonk ik tot mijn enkels in de modder. Ik kan me Naämans reactie goed voorstellen. Dat modderstroompje, terwijl wij in Syrië prachtige heldere rivieren hebben die uit de bergen stromen? Wat een belachelijk advies.

Zou ik mij daar niet in kunnen wassen en ​rein​ worden? Zo keerde hij zich om en vertrok in woede. Toen kwamen zijn dienaren naar voren, spraken tot hem en zeiden: Mijn vader, als die ​profeet​ u iets moeilijks opgedragen had, zou u dat niet gedaan hebben? (vers 12b-13a)

Het antwoord op die vraag is natuurlijk duidelijk. Uiteraard zou hij welke moeilijke opdracht dan ook hebben uitgevoerd, als hij daardoor beter zou worden. Als hij miljoenen had moeten betalen, had hij dat graag gedaan. Maar het probleem daarmee was dat het veel te gemakkelijk zou zijn. Te eenvoudig. Het neerleggen van trots is waarschijnlijk de moeilijkste opdracht die een mens kan ontvangen. En dat geldt ook voor veel mensen vandaag.

Hoeveel te meer, nu hij tegen u gezegd heeft: Was u en u zult ​rein​ zijn! (vers 13b)

Gelukkig luisterde Naäman naar zijn dienstknechten. Hij begon te leren wat nederigheid betekende.

Daarom daalde hij af en dompelde zich zevenmaal onder in de ​Jordaan, overeenkomstig het woord van de man Gods. Zijn lichaam werd weer gezond, als het vlees van een kleine jongen, en hij werd ​rein. (vers 14)

Bedenk eens hoe dit eruit moet hebben gezien. Daar staat Naäman in zijn militaire generaalskostuum, compleet met zijn sterren, epauletten en medailles, en hij moet ze allemaal afdoen. En wat zit er onder al dat moois? Melaatsheid. Hij moest het laten zien aan zijn dienstknechten, aan de mensen die aan de oever van de rivier stonden en aan de voorbijgangers, aan iedereen. Welke les leerde hij? Nederigheid. En dan zie ik nog een tweede les: Er bestaat niet zoiets als gedeeltelijke gehoorzaamheid. Hij moest zich zeven maal onderdompelen. Stel dat hij na vijf keer zou hebben gezegd: ,,Ik vind het mooi geweest, er gebeurt helemaal niets. Dit werkt dus niet. Ik kan net zo goed stoppen!” Ik ben ervan overtuigd dat er niets gebeurde totdat hij zich voor de zevende keer onderdompelde. Maar daarna veranderde alles. En als God ‘zeven’ zegt, zegt hij geen ‘zes’ of ‘acht’. God is heel precies en eist nauwkeurige gehoorzaamheid. Dus werd Naämans lichaam weer rein als dat van een kleine jongen. Hij dacht op grootse wijze bij God te kunnen komen, maar dank God dat hij bereid was om te leren. Velen van ons zijn daartoe niet bereid.

Naäman was bereid om te worden als een kind, onbevangen en open, en als beloning werd zijn zieke huid weer zo vitaal en gezond als dat van een kind!

*Dit artikel is een fragment uit Dereks boekje 'Hoger = Lager'. Het boek beschrijft een levensveranderende, eeuwige ‘wet’: Wie zich vernedert, zal verhoogd worden. Het boek behandelt de val van Lucifer en hoogmoed als de kernzonde van ieder mens. Jezus werd zeven keer vernederd, maar ook zeven keer verhoogd. Vervolgens wordt het principe ‘Hoger = Lager’ praktisch uitgewerkt op allerlei gebieden van ons leven nu.