Het boek Jozua bevat een prachtig voorbeeld voor ons om na te volgen. Jozua had de enorme verantwoordelijkheid gekregen om na Mozes' dood de Israëlieten het land Kanaän binnen te brengen (en Mozes opvolgen was geen kleinigheid...). Dit is wat de Here tegen Jozua zei:
Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, de kinderen Israëls, geve. Alle plaats, waarop uw voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. (Joz. 1:2-3, SV)
Gods belofte bevat twee verschillende tijdsvormen. In vers 2 zegt Hij: Ik geef... (de oudhollandse verwoording 'dat ik hun geve' betekent; 'dat ik hun zal geven'...) In vers 3 zegt Hij: Ik heb gegeven. We weten dat God beschikt over alles in de hemel en op de aarde: Des Heren is de aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen (Psalm 24:1). Als de Heer iets geeft, dan staat dat vast en kan er niet verder over gediscussieerd worden. In dit geval zei de Heer eerst: ,,Ik geef jullie het gebied dat je voor je ziet liggen...'' Vervolgens zei Hij: ,,Ik heb het jullie gegeven.'' Vanaf dat moment was het hele land Kanaän officieel eigendom van de kinderen van Israël.
In hun beleving bezaten ze echter niets méér dan wat ze hadden vóórdat de Heer gesproken had. De kinderen Israëls hadden twee verkeerde reacties kunnen hebben. De eerste zou ontmoediging zijn: ,,De Heer zei dat Hij ons alles zou geven, maar we hebben nu niks méér dan voorheen...'' De andere verkeerde reactie zou arrogantie zijn - precies het tegenovergestelde van ontmoediging. Dan zouden ze zich opstellen aan de oostzijde van de Jordaan met hun armen over elkaar, westwaarts kijken en zeggen: ,,Het is allemaal van ons!'' Toch zouden ze in de praktijk nog niets méér hebben dan waar ze mee begonnen. Ze hadden ook een klein beetje avontuurlijker kunnen zijn, de Jordaan kunnen oversteken naar de westzijde, daar gaan staan met hun armen over elkaar, en dán zeggen: ,,Het is allemaal van ons!'' Op papier zouden ze in hun recht staan, maar in de praktijk, in hun ervaring, zouden ze het mis hebben. De Kanaänieten wisten nog steeds wie het land écht in bezit had.
Vaak heeft de Kerk een soortgelijke opstelling. Aan welke kant van de Jordaan we ook staan, we kijken naar het Beloofde Land en zeggen: ,,Dat is allemaal van ons.'' Wettig hebben we gelijk, maar we ervaren er niets van. Ik heb mensen horen zeggen: ,,Ik heb alles ontvangen toen ik tot geloof kwam.'' Mijn antwoord is dan: ,,Als je alles hebt, waar is het dan?'' Toch is het volkomen waar. Officieel zijn we, als wedergeboren gelovigen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Jezus Christus. Alles wat aan Jezus toebehoort, is ook van ons. Toch bezitten we het nog niet, want er is een verschil tussen 'officieel bezit' en de ervaring van het bezitten. Officieel is alles wat Jezus deed aan het kruis, alles wat Hij betaalde met Zijn bloed, al van ons. Er is in voorzien. Maar in onze ervaring hebben we ons nog niet alles waarin Hij heeft voorzien ook toegeëigend. Ik betwijfel of er überhaupt iemand is die reeds alles waarin Jezus door Zijn kruisdood heeft voorzien, in bezit heeft genomen.
Herinner je je nog dat Bijbelgedeelte waar we naar keken aan het begin van onze studie?: Want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden... (Hebr. 10:14). Het kruis is die ene offerande. God zegt: ,,Ik heb het gegeven.'' Maar het 'geheiligd worden' uit deze tekst is als het oversteken van de rivier. We moeten het land intrekken en het in bezit nemen.