Zoals een hert schreeuw naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God! Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen? (Psalm 42:2-3)
David spreekt hier over de dorst van zijn ziel. Hij zegt: ‘Mijn ziel dorst naar God’. Ik denk dat we allemaal wel weten wat het betekent om dorst te hebben. Voor mij persoonlijk is dorst een heel reëel begrip, omdat ik tijdens de Tweede Wereldoorlog drie jaar lang met het Britse leger heb doorgebracht in de woestijn van Noord Afrika – een dor, droog, dorstig gebied zonder water.
In die jaren hadden we vaak een tekort aan water. We hadden dorst en er was niets om onze dorst mee te lessen. Uit eigen ervaring weet ik dus dat als je dorst hebt en er is geen water, er dan maar één ding belangrijk voor je is: aan water zien te komen, te drinken, je dorst te lessen.
Maar David spreekt over zijn relatie met God, die hij vergelijkt met fysieke dorst. Hij zegt: ‘Mijn ziel dorst naar God. Wanneer zal ik binnengaan om voor Gods aangezicht te verschijnen?’
Weet je wat dat is: dorsten naar God? Heb je dat diepe innerlijke verlangen wel eens gevoeld, dat door niets anders vervuld kan worden dan alleen door God Zelf? Als dat zo is, dan wil ik je zeggen dat God op jou wacht. Je mag binnengaan om voor God te verschijnen. Dan zal de dorst in je ziel gelest worden. Alleen God Zelf kan dat doen.