We zagen gisteren dat Jezus alle Israëlieten die bij Hem kwamen, genas op basis van Gods verbondsbelofte. Maar de houding van Jezus tegenover heidenen, de mensen die geen Joden waren, was heel anders. In Matteüs 15:22-28 lezen we over een Kanaänitische vrouw, niet joods, die naar Hem begon te roepen om genade voor haar dochter. Ze zei:
'Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter wordt vreselijk gekweld door een demon.' Maar Hij keurde haar geen woord waardig. Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem dringend: 'Stuur haar toch weg, anders blijft ze maar achter ons aan schreeuwen.' Hij antwoordde: 'Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.'
Met andere woorden, de verplichting van het verbond geldt niet voor degenen die niet bij het huis van Israël horen. Haar verhaal gaat verder:
Maar zij kwam dichterbij, wierp zich voor Hem neer en zei: 'Heer, help mij!' Hij antwoordde: 'Het is niet goed om de kinderen hun brood af te nemen en het aan de honden te voeren' (vers 25-26).
Het is bijna onvoorstelbaar wat hier gebeurt, en het is moeilijk te begrijpen als we geen weet hebben van de aard van een verbondsbelofte. Jezus had een verbond met Israël, waardoor Hij eraan gehouden was hùn genezer te zijn. Hij gebruikt hier voor genezing het beeld van 'brood voor de kinderen'. Deze vrouw viel niet onder het verbond. Zij had geen recht. Maar o, wat had ze een geloof! Haar antwoord vind ik één van de mooiste uit de bijbel:
Ze zei: 'Zeker Heer, maar de honden eten toch de kruimels op die van de tafel van hun baas vallen' (vers 27).
Bedenk eens hoe belangrijk deze uitspraak is. Ze zei: ''Heer, ik heb geen snee brood nodig. Een kruimel is genoeg. Eén klein kruimeltje zal doen wat nodig is voor mijn dochter."
Toen antwoordde Jezus haar: 'U hebt een groot geloof! Wat u verlangt, zal ook gebeuren.' En vanaf dat moment was haar dochter genezen (vers 28).
Het geloof van deze vrouw deed een beroep op zijn bewogenheid. Maar Hij had dus geen verplichting naar haar door het verbond.
Wat een rijkdom dat God in Jezus Christus met jou en mij wel in verbond staat en dat de verbondsbelofte van genezing dus ook geldt voor ons! Daarom wil ik je ter afsluiting van dit hoofdstuk herinneren aan de waarheid dat God nog steeds de genezer is van zijn volk.
Ik, de HEER, ben niet veranderd (Maleachi 3:6)
.Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid! (Hebreeën 13:8,NBG)