De HEER is mijn licht, mijn behoud, wie zou ik vrezen? Bij de HEER is mijn leven veilig, voor wie zou ik bang zijn? Hij laat mij schuilen onder zijn dak op de dag van het kwaad, Hij verbergt mij veilig in zijn tent, Hij tilt mij hoog op een rots. Daarom heft zich mijn hoofd fier boven de vijanden rondom mij, ik wil offers brengen in zijn tent, hem juichend offers brengen, ik wil zingen en spelen voor de HEER. (Psalm 27: 1,5,6) In veel psalmen spreekt David over zijn veiligheid bij God. Zo laat hij ons in Psalm 31 zien dat er bij God ook een plaats van bescherming is tegen alle aanvallen van de menselijke tong: U verbergt hen in de beschutting van uw gelaat voor de lagen en listen van mensen, uw tent biedt hun een schuilplaats voor de laster van kwade tongen. (Psalm 31:21) Een andere vertaling zegt:Gij verbergt hen in de geheime plaats van uw aanwezigheid tegen de samenzwering van mensen. Gij houdt hen veilig in een schuilplaats voor het getwist van tongen. (New American Standard Bible) David spreekt hier over menselijke samenzweringen en laster. De oplossing die David daarvoor kent, is dezelfde als in Psalm 91, als hij spreekt over de 'beschutting' of 'schuilplaats' van God. David wist dat het ging om een schuilplaats, verborgen en geheim, die alleen te vinden is voor wie haar weten te vinden. Hij benadrukt dat het erom gaat verscholen te zijn in die geheime plaats. Hier ben je veilig, niet langer blootgesteld aan de laster en de samenzweringen van mensen. We zagen al dat God het in het gericht voor ons zal opnemen tegen iedere tong die zich tegen ons keert, maar bovendien mogen we ons verbergen in de gerechtigheid van Christus, als we worden aangevallen met laster en negatief spreken van mensen. Op het moment dat we gaan terugvechten met dezelfde wapens die de vijand tegen ons gebruikt, proberen we ten diepste onszelf te rechtvaardigen. Op dat moment zijn we niet langer verborgen in de gerechtigheid van Christus. Door in onze eigen kracht terug te vechten, zijn we onze bedekking en bescherming in Christus kwijt. Alleen al de zinsnede 'onszelf rechtvaardigen' laat zien dat we dan niet meer in Christus verborgen zijn, we bekleden ons niet meer met zijn rechtvaardigheid, maar we rechtvaardigen onszelf. In plaats daarvan moeten we verborgen blijven in Gods schuilplaats, omhuld met de mantel van Jezus' gerechtigheid. |